vrijdag 20 september 2024

Interview met kunstenaar Roger Ruhulessin

Roger Ruhulessin

Wanneer ik bij Roger binnenkom valt me op hoezeer zijn werk en leven vermengd zijn. In de woonkamer is overal zijn kunst te zien. Bakstenen figuurtjes in een kast, een vogel op een zwart metalen kruis aan de muur, grote vellen papier met geschetste figuren en in de vensterbank een vogelkooi met een varken. Midden in de kamer een ronde tafel met mooie, comfortabele designstoelen. Roger serveert kruidenthee uit een fragiel glazen theepotje en we praten over zijn werk.

Moving Birds 2 Paradise 

maakte hij voor de vitrines van de Sint Antoniesbreestraat, geïnspireerd door de Nieuwmarktbuurt. De poortjes in het werk zijn voor mij als buurtbewoner heel herkenbaar. Net als de vreemde vogels die zich aan de rand van de samenleving bewegen, achter rode gordijnen en aan de schaduwzijde van straten en pleinen. Het werk is een evenwicht tussen licht en donker, zowel in kleur als in gewicht van de onderwerpen. De vogels zijn kleurrijk en lief, maar hun schaduwen zijn angstaanjagend. En Room 101, een literaire verwijzing naar George Orwells 1984, geeft het geheel nog een extra lading van dreigend gevaar.

Hoe kwamen deze werken tot stand?

Roger: het begon met de vogels. Ik zat een beetje in een gat en dan teken ik zonder doel. Meer doodlen. Zo ontstonden de vogels en na zon 70 stuks dacht ik Ja, nou kan ik het wel. En daarna dacht ik Ik doe er 100. Het werk ontstaat vaak uit het werken. En s nachts weet ik dan plots Ik heb het, dit is het. De werken maken deel uit van de serie Moving, waar ik al sinds 2018 mee bezig ben. Daar zit een soort rode draad in van plaats en verplaatsing, van in- en exclusiviteit, van identiteit en belonging. Dat komt voort uit mijn eigen geschiedenis, mijn vragen over wie ik ben, waar ik me thuis voel, maar het gaat ook over je verplaatsen in een ander. Die tralies bij de vogels bijvoorbeeld, sta je daar voor of achter of breek je ze af? Mijn werk is sterk associatief. Dat varken in die kooi maakte ik toen het CDA met de PVV wilde samenwerken in Brabant. Mijn werk is multi-interpretabel. Ik wil het niet te veel invullen voor de kijker. Het mag ook gewoon plezierig voor het oog zijn.

Teken je altijd digitaal?

Ja. Ik ben een beetje bang voor het witte papier. Als ik vroeger een notitieboekje kreeg, voor school of zo, vond ik het altijd jammer om erin te schrijven. Alles dat je erin schreef, verpestte meteen het boekje. Ik werk nu voor het eerst aan grotere figuren op wit papier en geef mezelf de vrijheid om het gewoon te proberen.

Hoe ben je begonnen als kunstenaar?

Ik kom oorspronkelijk uit de wereld van het eten. In de jaren tachtig was ik vrijwilliger in restaurant ‘Onder de Rook’ in de 2e Jacob van Campenstraat. Het restaurant was ontstaan uit de krakers- en kunstwereld. Daarna heb ik het samen met 2 compagnons verhuisd naar de Oude Waal en het daar een paar jaar gerund. Het restaurant is later verkocht aan de mensen van Hemelse Modder. Daarna heb ik veel verschillende dingen gedaan. Catering, reizen, in Frankrijk gewerkt, kunstgeschiedenis gestudeerd aan de VU, het restaurant opgezet van het Centraal Museum in Utrecht, dinerconcepten bedacht voor nieuwe restaurants. De rode draad is dat ik altijd bezig ben met eten en vormgeving.

Ergens in 2013 las ik een artikel uit de New York Times waarin stond dat eten geen kunst kan zijn, omdat het niet verhalend is en emotieloos. Daar was ik het niet mee eens, maar het zette me wel aan het denken.

Waar leidde dat toe?

Ik ontwikkelde het concept van een diner dat een verhaal vertelt van het begin van de kosmos tot het ontstaan van de mens. Daar wilde ik mee reizen, een ruimte huren en mensen uitnodigen voor een unieke ervaring, een soort van pop-up diners. Dat werkte ik uit in beelden in een schetsboek. Dat kwam via via bij Ranti Tjan, toen directeur van het Europees Keramisch Werkcentrum in Oisterwijk, een internationaal artist-in-residence en research centrum voor keramiek. Hij vroeg of ik dit bij hem wilde uitwerken, of ik borden wilde maken die samen een beeld van de kosmos zouden vormen. Dat heb ik gedaan. Van het bedenken van de gerechten, de vorm waarin ze gepresenteerd kunnen worden, tot de fysieke borden en hoe het allemaal samen kan functioneren in de catering / het diner. Van dat concept maak ik nu een boek met een voorwoord van meneer Hamersma en een bijdrage van Ranti.

Ben je helemaal self-made als kunstenaar?

Ja. Ik heb me ooit wel aangemeld voor de Rietveld Academie, maar ik werd afgewezen. Mocht ik in een klasje nog een jaar gaan prutsen en het dan nog een keer proberen.  Ik was nog heel jong en arrogant en dacht: Ik ga toch niet in een loserklasje zitten. Ik kon me ook helemaal geen leven voorstellen als kunstenaar. Dat lag niet in de lijn der verwachtingen in de omgeving waar ik opgroeide.

Maar je maakte wel altijd dingen?

Ja, altijd. Portretten, dingen van glas. Ik heb zelfs eens een platenspeler van papier gemaakt als kind. Maar ik gooide alles altijd weg, omdat ik het niet mooi genoeg vond. Ik noem mezelf pas beeldend kunstenaar sinds mijn residentie bij het EKWC en ik word langzaam zekerder in mijn werk.

Waarom nu pas?

Ik vecht altijd een beetje tegen het elitaire van kunst, ben toch een kind uit de jaren tachtig. De tijd van de krakers en de punkers. En daar hoort ook bij dat je niet bij de gevestigde orde wilde horen. Ik heb veel nagedacht over wie ik nou eigenlijk was. Dat is voor mij altijd een belangrijke vraag geweest. Ik groeide op in Wormerveer, als tweede generatie Molukker, moest Hollander worden, maar werd het nooit helemaal en niemand wist wat het precies was. Ik probeerde van alles uit, veranderde mijn identiteit steeds en vroeg me altijd af: Wanneer ben ik af? Tot een vriendinnetje tegen me zei: Ik weet wat jij bent, jij bent pomo, post modern. Dat label vond ik wel fijn. Nu heb ik minder behoefte aan labels, maar de zoektocht is nog steeds niet voltooid. Ik ga voor het eerst naar Indonesië, naar Saparua waar mijn vader vandaan komt en naar Rote de geboorteplek van mijn moeder.

En dan die diners organiseren?

Nee, ja, ja, nee, ja het moet. Maar eerst het boek afmaken en naar Indonesië. 

Meer weten?

https://rogerruhulessin.nl

en

cosmoschromosome.com

vrijdag 14 juni 2024

Tenzing Woing - de jongen die een brug wil zijn

Ik spreek Tenzing Woing, een 25-jarige acteur, theatermaker en filmer uit de Nieuwmarktbuurt, in het restaurant van zijn ouders, China Si-Chuan (Warmoesstraat 17). Het heeft een mooie, maar aparte inrichting voor een Chinees restaurant, een massief houten bar en een wandschildering van een Italiaans dorp aan zee.

Tenzing: “Ja, grappig he. Hier zat vroeger een Italiaan. Mijn vader vond het mooi, vooral die wandschildering, dus heeft hij het zo gelaten en er alleen wat typisch Chinese elementen aan toegevoegd, zoals de verlichting.”

Voor ons gesprek heb ik Tenzing’s korte film A Precious Shadow* bekeken. Zijn ouders en de koks die bij hen in de keuken werken, zitten rond de tafel te eten, drinken en praten. Over hun leven en hoe ze als jonge mensen hier in Amsterdam kwamen. Je hoort een voice-over, de stem van een jonge man, die vertelt hoe gefascineerd hij als kind was door die keuken vol hitte, rook en stoom waar ze urenlang aan het werk waren. Hoe hij het zag als een slagveld. Daarna volgt de camera de mensen aan tafel en komen zij aan het woord.

“Ik wilde als jonge man de wereld begrijpen en ik dacht dat Europa ontwikkeld en beschaafd was, dus dat je daar moest zijn. En in een magazine las ik over de rode buurt en de vrijheid rond drugs in Amsterdam.”

“Ik weet nog wat ik verdiende als illegale medewerker in de keuken: 800 gulden per maand voor 12-urige werkdagen.”

“We zeiden tegen elkaar: overdag zie je de wok, ’s nachts je kussen. Geen zonlicht, alleen de keuken.”

De vader van Tenzing vertelt in de film hoe gezwollen zijn voeten waren na zijn eerste dag in een restaurantkeuken. Hoe zwaar het was, hoe ze na het werk werden opgesloten in de keuken om een paar uur te slapen, terwijl de muizen langs hun bed liepen en hij zich afvroeg hoe je overleeft in een onbekende wereld, waar je de taal niet spreekt. Hij bekent dat hij terug wilde, maar dat zijn vrouw zei: “Ga niet terug naar de plaatsen die je verlaten hebt.” Zij bevestigt dat en zegt: “hoeveel pijn je ook hebt, je moet doorgaan, altijd doorgaan.”

Hier is Tenzing opgegroeid, boven en in het restaurant. Hij heeft de mensen die hij elke dag zag, een stem en een gezicht gegeven in zijn prachtige korte film en ons, de kijkers, een klein stukje geschiedenis van deze Chinezen (en Tibetanen) die in de jaren negentig vanuit het vasteland van China naar Amsterdam kwamen om te leven, te werken en een betere toekomst voor hun kinderen te maken.  

“Mijn moeder komt uit Lhasa, Tibet, mijn vader uit Chengdu, China. Wij spraken thuis en in het restaurant Mandarijn en de mensen die er werkten zag ik als ‘ooms’ en ‘tantes’. Er was veel liefde, in koken, samen eten en verhalen vertellen. Ik ben dicht bij mijn wortels opgegroeid. Deze buurt is mijn achter(speel)tuin, maar op school en op andere plekken buiten de Warmoesstraat was de wereld van het restaurant onbekend en het verschil met thuis groot. Er waren ook vooroordelen en racisme en ik zag geen brug tussen die werelden. Via mijn film wilde ik de mensen en de liefde van thuis verbinden met mijn andere wereld. Het doorgeefluik inspireerde mij als beeld. Gasten komen in het restaurant en er is een gedeelde ervaring via het eten, maar verder weten ze eigenlijk niks van de mensen achter het luik en weten die niks van hen. Daarom heb ik de camera gericht op de mensen uit de keuken, om dat verborgen leven naar buiten te brengen. Ik word op de Amsterdamse Toneelschool en Kleinkunstacademie opgeleid als theateracteur. Maar de opleiding is gericht op creatie, daagt op veel manieren uit om te blijven maken, en in het blok ‘off the beaten track’, heb ik in twee maanden A Precious Shadow gemaakt. Het ging heel natuurlijk. Ik heb wel wat richting gegeven, maar het was vooral een familiegesprek aan tafel dat ik heb gefilmd. Dit soort diners waren er vaak, na het werk of bijvoorbeeld tijdens Chinees Nieuwjaar. De meeste werknemers hadden hier geen verwanten, dus de mensen waar ze mee werkten werden vanzelf een soort familie.”

Ik vraag wat zijn ouders van de film vonden.

“Mijn ouders zijn trots op wie ze zijn en waar ze vandaan komen. Ze wilden graag meedoen, vooral mijn vader. Hij is eigenlijk een hele interessante man, nogal rebels. In China had hij bijvoorbeeld heel lang haar, terwijl dat niet mocht. Dat rebelse van hem is ook een reden dat hij weg moest uit China. Maar voor die kant van hem was hier ook weinig ruimte, want hij was altijd aan het werk. Dus hij vind mijn film heel tof. Het samen zingen in de film was voor mij belangrijk om erin te hebben. Het is deel van de Tibetaanse en de Chinese cultuur, oude gewoontes, die ik ken van vele etentjes. Als klein kind raakte het zingen mij het meest, want dat was het moment dat je echt even mocht voelen.”

Omdat zijn moeder in de film tegen zijn vader zegt dat hij door moet gaan, en ik dat zo sterk vind, vraag ik wat de belangrijkste les is die zijn ouders hem hebben meegegeven.

“Eigenlijk zegt mijn moeder in het Tibetaans zoiets als: Ook al stoot je je neus, met elke stoot ga je toch door. Echt de belangrijkste les, weet ik niet zo goed, maar dit schiet me te binnen: mijn vader zegt altijd de beste reactie op alle soorten geweld is een glimlach en mijn moeder heeft een woord dat ze vaak zegt: shàn liáng, dat zoiets betekent als wees een aardige en eerlijke persoon. Dat heb ik heel vaak gehoord. Het grijpt terug op het Tibetaans 
boeddhistische van mijn opvoeding, met de traditie van geweldloosheid die daarbij hoort.”

Ik vraag wat hij meeneemt uit zijn andere wereld, buiten die van thuis en de buurt.

“Het je durven uitspreken, je eigenheid kunnen uitdragen, expressief mogen zijn. De Aziatische wereld is veel meer gericht op de gemeenschap, de Nederlandse meer op individualiteit. Voor beiden is veel te zeggen. Ik wil ze graag naast elkaar, met elkaar, kunnen laten bestaan, misschien zelf een brug zijn ertussen. Dat probeer ik ook in mijn afstudeerproject, een solo voorstelling die ik zelf schrijf en speel. Het middelpunt daarvan is ook dat het leven niet zwart-wit is, maar gelaagd. Hij is deels gebaseerd op een documentaire die ik dit jaar heb opgenomen in Chengdu, van gesprekken met mijn grootouders over hun ervaringen in China. Hun persoonlijke verhaal helpt om het publiek toegang te geven tot die ervaringen en ze daarmee die gelaagdheid te laten ervaren.”

Ik vraag wat hij na zijn afstuderen gaat doen, theater of film of allebei?

“Film waarschijnlijk. Ik heb met mijn vader vroeger heel veel Kung Fu films gekeken. Dat heeft mij erg geholpen als kind. Ik was vaak boos en ik vocht altijd terug als ik of anderen onrechtvaardig behandeld werden. Door die films durfde ik voor mezelf en anderen op te komen, zodat we gerepresenteerd waren. Maar de boosheid is minder nu, ik voel nu meer voor de weg van de verbinding. Dat staat dichter bij me. Ik voel wel een verantwoordelijkheid om bij te dragen aan representatie van Aziatische acteurs en filmmakers in de Nederlandse filmwereld.”

Maar niet als token, zeg ik, als mens. Een liefdesverhaal met Aziatische acteurs of een detective of een drama, bijvoorbeeld?

“Ja, precies dat. Maar ook een film over een typisch Chin.Ind. restaurant, zoals Happy Palace, waar ik in acteer, is een begin. En een leuke film ook. We hebben nog een lange weg te gaan qua representatie en van die weg wil ik graag een onderdeel zijn.”

Apart kader

Tenzing Woing aan het werk zien?
Kijk Happy Palace via NPO Start, waarin hij als acteur een rol heeft.
Bezoek het festival van de Academie voor Theater en Dans om zijn afstudeerstuk te zien. Hou www.atd.ahk.nl in de gaten voor de speeldata (8-21 juni). Er komt ook een registratie van.


vrijdag 22 maart 2024

Zillion van Thomas Manneke - interview voor OpNieuw

Thomas Manneke, fotograaf, maakte het boek Zillion, samen met zijn dochter Laurie. Het boek bevat foto’s van Laurie, van objecten die zij gemaakt heeft en van de Nieuwmarktbuurt.

Hoe is dit boek tot stand gekomen

Thomas: “Voor dit boek heb ik het dicht bij huis gezocht. Het maken van dit boek is begonnen in de coronatijd. Toen hoefde Laurie niet altijd naar school en ging ze vaak mee naar mijn atelier in de Bloedstraat. Zij wilde graag bezig zijn en ging dingen maken. Ik plakte bijvoorbeeld een stuk karton op het raam en dan ging zij daar vormen uitknippen tegen het licht. Die objecten fotografeerde ik dan. Ik vond het leuk om samen met haar iets te maken. Het was ook een soort overgangsfase, voordat ze naar de middelbare school zou gaan. Ze is net 12 geworden, ze gaat nu naar de middelbare school, is vaker weg, en dat is echt een nieuwe tijd in ons leven. De afstand tot thuis wordt groter. Dat is mooi, maar het was ook mooi om daarvoor de tijd te hebben gehad om veel tijd met elkaar door te brengen en samen iets moois te maken.

Begon je te fotograferen met een boek in gedachten?

Thomas: Ja ik werk meestal naar een boek toe. Dit is mijn 6e boek. Ik wil wel telkens iets nieuws proberen, op technisch vlak. Toen ik met de foto's voor dit boek begon, ging ik voor het eerst met een 8 bij 10 camera werken. Dat is een van de redenen dat ik meer in de studio ging werken, want zo’n camera is loodzwaar en vraagt vaak om een lange sluitertijd. Dat is op straat soms lastig, omdat mensen vaak vragen stellen of praatjes beginnen als ik buiten werk, terwijl je best geconcentreerd bezig bent. Daarom vond ik het prettiger om in de studio te fotograferen. Er komt daar mooi zonlicht door het raam en het was in de Bloedstraat heel rustig in coronatijd. 

De foto’s zijn allemaal in zwart-wit, is dat een bewuste keuze?

Ik wilde de ruimte hebben om te experimenteren met de nieuwe camera en dus veel foto’s kunnen maken. Kleurenfilm is heel erg duur geworden op dat grote formaat. Dat was de oorspronkelijke reden. Maar als je in zwart wit fotografeert kijk je ook anders naar de werkelijkheid. Je moet zoeken naar contrasten, zodat het geen grijze vlakken worden. Dat was ook een interessante zoektocht.

Waarom heb je gekozen voor foto’s met een sterke link met de Nieuwmarktbuurt?

Laurie zat hier op school en we wonen met z'n drieën in de buurt en ik heb mijn atelier in de Bloedstraat. Het was fijn om in de studio bezig te zijn en dan thuis te kunnen lunchen met Laurie, tussen de middag. De driehoek van thuis, school en studio werd een soort van kleine wereld in die periode. Ik heb vroeger veel gereisd en boeken gemaakt in Vilnius, Odessa en Luik. Dan ging ik daar drie maanden wonen en fotograferen om een boek over zo’n stad te maken. Maar nu, met een jonge dochter, vond ik het juist interessant om te kijken wat je in je directe omgeving kunt vinden dat de moeite waard is om te fotograferen. Je moet in je eigen buurt meer je best doen om de dingen te zien. Ze worden sneller gewoon, omdat je ze elke dag ziet. Maar met een jong kind, zie je weer andere dingen, omdat zij ook anders kijkt. Voor kinderen biedt de wereld sowieso nog heel veel verrassingen, ook in hun directe omgeving. Je leert een buurt heel anders kennen met een kind. Laurie wilde bijvoorbeeld elk hondje aaien als we rondwandelden, dus ik ken inmiddels alle hondeneigenaren in de buurt. En omdat ze bij de groenteboer altijd een banaantje kreeg, maakte ik daar ook makkelijker een praatje. Ik kom heel graag bij die familie Awater met de stal op de Nieuwmarkt. Ik woon hier echt met zoveel plezier en ik denk dat het ook een leuke buurt is voor kinderen om op te groeien. Laurie en ik gingen ook af en toe samen naar het Waterlooplein, lekker scharrelen. Daar heb ik bijvoorbeeld het oor gevonden, dat op de foto bij dit artikel staat.

Wat vindt Laurie van het boek?

Zij is trots en ze maakt ook grapjes dat het eigenlijk haar boek is, maar ik druk natuurlijk uiteindelijk op de knop en maak daarmee de definitieve keuze voor de foto. Maar het was heel leuk om samen te werken. Ik ben ook blij dat ik haar nog mag fotograferen. Ik hoor van collega fotografen dat hun kinderen op een bepaald moment niet meer op de foto willen. Ik snap dat ook wel, want als ik eerlijk ben, hou ik er zelf ook niet van als er foto’s van mij gemaakt worden.

In welke zin is dit boek anders dan je andere boeken?

Dit is mijn zesde boek en het is denk ik persoonlijker. Het is ook technisch anders, door die 8 bij 10 camera. Daarom werk ik ook voor elk project met een andere camera, om niet in herhaling te vallen. Het moet geen automatisme worden, ik wil niet voortborduren op wat ik eerder heb gedaan. Daardoor blijft het leuk om boeken te maken, omdat ik zelf ook steeds weer iets leer en ontdek en me blijf ontwikkelen.

Waar zit de ontwikkeling in?

Persoonlijke ontwikkeling, denk ik, levenservaring. En het krijgen van een kind heeft ook mijn blik veranderd. Als je een kind hebt, ben je ineens verantwoordelijk voor een ander. Je kind is in de eerste jaren volledig afhankelijk van jou, dat is een bijzondere ervaring. En dan wordt het, naarmate het ouder wordt, steeds zelfstandiger en dat is ook mooi om mee te maken. Het is een interessant proces en het beïnvloed ook mijn leven. Ik drink bijvoorbeeld vrijwel geen alcohol meer, dus je zal niet veel café foto’s meer vinden in mijn boeken.

Je zei dat je aan dit project begon met een boek in gedachten, kun je iets vertellen over hoe zo’n boek ontstaat?

Ik begin gewoon te fotograferen wat ik interessant vind en dan leg ik op een gegeven moment een aantal printjes bij elkaar en dan ontstaat er als vanzelf een soort van vorm, een verhaal, en dat kan dan een boek worden of een serie. Tijdens het schuiven met de prints ontdek ik waar het naartoe gaat. En ik maak ook veel keuzes samen met de vormgever, Willem van Zoetendaal, die ook hier in de buurt woont. Omdat hij zo dichtbij werkt, kan ik ook makkelijk even bij hem binnenlopen, dat is heel fijn. Willem heeft met veel fotografen gewerkt, onder andere met het werk van Johan van der Keuken, een grote inspiratiebron van mij.

Waar zitten je fascinaties in de fotografie?

Vroeger meer bij mensen, maar tegenwoordig ook steeds meer bij objecten. En ik ben ook erg geïnteresseerd in de fotografie zelf. De technische aspecten ervan, het spelen met licht, de keuzes die je kunt maken als fotograaf, hoe je de wereld wilt laten zien. Iedereen heeft een filter waarmee hij naar de wereld kijkt en ik denk dat mijn foto’s een weergave van mijn filter zijn, al kan ik niet exact zeggen wat dat dan is.

Interview door Sati Dielemans

Kader

Thomas Manneke komt uit Zeeland, groeide op in Breda en woont sinds 2006 in de Nieuwmarktbuurt. Hij deed de School voor fotografie, liep in 1991 stage bij Erwin Olaf en werd verliefd op Amsterdam. Toen is hij hier de Rietveld Academie gaan doen en daarna nog de Rijksacademie, waar hij ook in aanraking kwam met een mix aan kunsten, wat ook zijn fotografie beinvloed heeft. Zijn fotoboeken zijn te koop bij Athenaeum en Foam of te bestellen via zijn website www.thomasmanneke.com (behalve de boeken Mutatio en Liège, die uitverkocht zijn).

Prints van zijn foto’s zijn te koop bij zijn galerie Wouter van Leeuwen in de Hazenstraat 26 in Amsterdam.

Liever het opgemaakte artikel lezen OpNieuw_2024_01.pdf