Roger Ruhulessin
Wanneer
ik bij Roger binnenkom valt me op hoezeer zijn werk en leven vermengd zijn. In
de woonkamer is overal zijn kunst te zien. Bakstenen figuurtjes in een kast,
een vogel op een zwart metalen kruis aan de muur, grote vellen papier met
geschetste figuren en in de vensterbank een vogelkooi met een varken. Midden in
de kamer een ronde tafel met mooie, comfortabele designstoelen. Roger serveert
kruidenthee uit een fragiel glazen theepotje en we praten over zijn werk.
Moving Birds 2 Paradise
maakte hij voor de vitrines van de Sint Antoniesbreestraat, geïnspireerd
door de Nieuwmarktbuurt. De poortjes in het werk zijn voor mij als buurtbewoner
heel herkenbaar. Net als de vreemde vogels die zich aan de rand van de
samenleving bewegen, achter rode gordijnen en aan de schaduwzijde van straten
en pleinen. Het werk is een evenwicht tussen licht en donker, zowel in kleur
als in gewicht van de onderwerpen. De vogels zijn kleurrijk en lief, maar hun
schaduwen zijn angstaanjagend. En Room 101, een literaire verwijzing naar
George Orwell’s 1984, geeft het
geheel nog een extra lading van dreigend gevaar.
Hoe
kwamen deze werken tot stand?
Roger:
het begon met de vogels. Ik zat een beetje in een gat en dan teken ik zonder
doel. Meer doodlen. Zo ontstonden de vogels en na zo’n
70 stuks dacht ik Ja, nou kan ik het wel. En daarna dacht ik Ik doe
er 100. Het werk ontstaat vaak uit het werken. En ’s
nachts weet ik dan plots Ik heb het, dit is het. De werken maken deel
uit van de serie Moving, waar ik al sinds 2018 mee bezig ben. Daar zit een
soort rode draad in van plaats en verplaatsing, van in- en exclusiviteit, van
identiteit en belonging. Dat komt voort uit mijn eigen geschiedenis, mijn
vragen over wie ik ben, waar ik me thuis voel, maar het gaat ook over je
verplaatsen in een ander. Die tralies bij de vogels bijvoorbeeld, sta je daar
voor of achter of breek je ze af? Mijn werk is sterk associatief. Dat varken in
die kooi maakte ik toen het CDA met de PVV wilde samenwerken in Brabant. Mijn
werk is multi-interpretabel. Ik wil het niet te veel invullen voor de kijker.
Het mag ook gewoon plezierig voor het oog zijn.
Teken
je altijd digitaal?
Ja. Ik
ben een beetje bang voor het witte papier. Als ik vroeger een notitieboekje
kreeg, voor school of zo, vond ik het altijd jammer om erin te schrijven. Alles
dat je erin schreef, verpestte meteen het boekje. Ik werk nu voor het eerst aan
grotere figuren op wit papier en geef mezelf de vrijheid om het gewoon te
proberen.
Hoe
ben je begonnen als kunstenaar?
Ik kom
oorspronkelijk uit de wereld van het eten. In de jaren tachtig was ik
vrijwilliger in restaurant ‘Onder de Rook’ in de 2e Jacob van Campenstraat.
Het restaurant was ontstaan uit de krakers- en kunstwereld. Daarna heb ik het samen
met 2 compagnons verhuisd naar de Oude Waal en het daar een paar jaar gerund.
Het restaurant is later verkocht aan de mensen van Hemelse Modder. Daarna heb
ik veel verschillende dingen gedaan. Catering, reizen, in Frankrijk gewerkt,
kunstgeschiedenis gestudeerd aan de VU, het restaurant opgezet van het Centraal
Museum in Utrecht, dinerconcepten bedacht voor nieuwe restaurants. De rode
draad is dat ik altijd bezig ben met eten en vormgeving.
Ergens
in 2013 las ik een artikel uit de New York Times waarin stond dat eten geen
kunst kan zijn, omdat het niet verhalend is en emotieloos. Daar was ik het niet
mee eens, maar het zette me wel aan het denken.
Waar
leidde dat toe?
Ik
ontwikkelde het concept van een diner dat een verhaal vertelt van het begin van
de kosmos tot het ontstaan van de mens. Daar wilde ik mee reizen, een ruimte
huren en mensen uitnodigen voor een unieke ervaring, een soort van pop-up
diners. Dat werkte ik uit in beelden in een schetsboek. Dat kwam via via bij
Ranti Tjan, toen directeur van het Europees Keramisch Werkcentrum in
Oisterwijk, een internationaal artist-in-residence en research centrum voor
keramiek. Hij vroeg of ik dit bij hem wilde uitwerken, of ik borden wilde
maken die samen een beeld van de kosmos zouden vormen. Dat heb ik gedaan. Van
het bedenken van de gerechten, de vorm waarin ze gepresenteerd kunnen worden,
tot de fysieke borden en hoe het allemaal samen kan functioneren in de catering
/ het diner. Van dat concept maak ik nu een boek met een voorwoord van meneer
Hamersma en een bijdrage van Ranti.
Ben
je helemaal self-made als kunstenaar?
Ja. Ik
heb me ooit wel aangemeld voor de Rietveld Academie, maar ik werd afgewezen.
Mocht ik in een klasje nog een jaar gaan prutsen en het dan nog een keer
proberen. Ik was nog heel jong en
arrogant en dacht: Ik ga toch niet in een loserklasje zitten. Ik kon me
ook helemaal geen leven voorstellen als kunstenaar. Dat lag niet in de lijn der
verwachtingen in de omgeving waar ik opgroeide.
Maar
je maakte wel altijd dingen?
Ja,
altijd. Portretten, dingen van glas. Ik heb zelfs eens een platenspeler van
papier gemaakt als kind. Maar ik gooide alles altijd weg, omdat ik het niet
mooi genoeg vond. Ik noem mezelf pas beeldend kunstenaar sinds mijn residentie
bij het EKWC en ik word langzaam zekerder in mijn werk.
Waarom
nu pas?
Ik
vecht altijd een beetje tegen het elitaire van kunst, ben toch een kind uit de
jaren tachtig. De tijd van de krakers en de punkers. En daar hoort ook bij dat
je niet bij de gevestigde orde wilde horen. Ik heb veel nagedacht over wie ik
nou eigenlijk was. Dat is voor mij altijd een belangrijke vraag geweest. Ik
groeide op in Wormerveer, als tweede generatie Molukker, moest Hollander
worden, maar werd het nooit helemaal en niemand wist wat het precies was. Ik
probeerde van alles uit, veranderde mijn identiteit steeds en vroeg me altijd
af: Wanneer ben ik af? Tot een vriendinnetje tegen me zei: Ik weet
wat jij bent, jij bent pomo, post modern. Dat label vond ik wel fijn. Nu
heb ik minder behoefte aan labels, maar de zoektocht is nog steeds niet
voltooid. Ik ga voor het eerst naar Indonesië, naar Saparua waar mijn vader
vandaan komt en naar Rote de geboorteplek van mijn moeder.
En
dan die diners organiseren?
Nee,
ja, ja, nee, ja het moet. Maar eerst het boek afmaken en naar Indonesië.
Meer
weten?
en