Ik ben dit jaar voor het eerst in mijn leven begonnen met een moestuin bij een volkstuinvereniging. Leuk, dacht ik, als naief stadsmeisje. En dat is ook zo. Altijd als ik op de tuin ben, haalt mijn hart adem en komt mijn hoofd tot rust. Een middagje hard werken en ik heb energie voor twee weken. En op de een of andere rare manier schijnt er altijd de zon, zelfs als het regent in de stad.
Waar ik niet zo goed op voorbereid was, is hoeveel tijd zo'n tuin kost. Het is dus nog even zoeken naar hoe dat past in de rest van wat ik allemaal wil en moet doen in mijn volle leven. En terwijl ik aan het zoeken ben naar evenwicht, soms denk 'ik stop ermee', tot ik weer geweest ben en denk 'ik stop er nooit meer mee', krijg ik dan zo'n brief. En dan lijkt het net of de tuin onderdeel is van een of andere bureaucratie en ben ik klaar om de handdoek in de ring te gooien. Want bureaucratie heb ik in mijn stadse leven al meer dan genoeg.
Maar gelukkig overwint tot nu toe altijd de tuin. Ik geniet te veel van het wonder dat een zaadje een plantje wordt en dat dat plantje dan ook nog eten voortbrengt. Het wonder van een grote pompoen die groeit aan een kruipend draadje over de grond. Van de framboos die je helemaal afknipt tot een zielig hoopje hout en die een maand of drie later weer staat te stralen vol met blad. De zure zwarte bessen, de zoete pruimen, de bittere tuinbonen, de lekkerste sla die ik ooit gegeten heb.
En dus neem ik de brief voor lief, ga ik niet in discussie (dat doe ik in mijn stadse leven ook al vaak genoeg), maar ga ik naar de tuin. Daar begin ik weer rustig met opruimen, snoeien, planten. Verstopt onder een bessenstruik liggen tot mijn grote verassing twee prachtige pompoenen. En ik krijg een appelboom en een aalbesstruik van de tuin van iemand anders die er wel mee stopt.
Maar gelukkig overwint tot nu toe altijd de tuin. Ik geniet te veel van het wonder dat een zaadje een plantje wordt en dat dat plantje dan ook nog eten voortbrengt. Het wonder van een grote pompoen die groeit aan een kruipend draadje over de grond. Van de framboos die je helemaal afknipt tot een zielig hoopje hout en die een maand of drie later weer staat te stralen vol met blad. De zure zwarte bessen, de zoete pruimen, de bittere tuinbonen, de lekkerste sla die ik ooit gegeten heb.
En dus neem ik de brief voor lief, ga ik niet in discussie (dat doe ik in mijn stadse leven ook al vaak genoeg), maar ga ik naar de tuin. Daar begin ik weer rustig met opruimen, snoeien, planten. Verstopt onder een bessenstruik liggen tot mijn grote verassing twee prachtige pompoenen. En ik krijg een appelboom en een aalbesstruik van de tuin van iemand anders die er wel mee stopt.
Als ik de zonnebloemen opruim en op de composthoop gooi, ruik ik de pitjes. Een geur die moeilijk te beschrijven is, notig en aards, maar die mij meteen terugbrengt naar een veld vol zonnebloemen in Frankrijk. Ondanks mijn tijdelijke verwaarlozing is de tuin vergevingsgezind. En daar kan geen dreigbrief tegenop.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten