zondag 13 juli 2014

Familie, vrienden en buren vangen dat wel op

“Heb je lekker gegeten?”, vroeg ik laatst aan mijn vader van 81.
“Ach”, zei hij “je gaat er nog net niet dood van”.
Zijn gevoel voor humor is hij gelukkig nog niet verloren.

“Everybody wants to go to heaven, but none of them want to die”, zingt Peter Tosh, en zo is het ook een beetje met oud worden, iedereen wil oud worden, maar niemand wil oud zijn.
 “Weet je wat het ergste is?”, zegt mijn vader “je telt niet meer mee. Je bent er wel, maar je telt niet meer.”

Ze zijn er natuurlijk, de mensen die zeventig worden fietsend door de polder, of tachtig en nog aan de yoga. Maar het grootste deel van de mensen wordt oud met gebreken. We worden langzamer, horen minder goed, zien minder goed en kunnen niet meer alles zelf. Vandaag zag ik een oude man achter een rollator, niet ziek voor zover ik kon zien, gewoon oud en langzaam. Toen hij het zebrapad overstak, hield een auto voor hem stil en ik zag het ongeduld in de lucht hangen. Terwijl de man nog lang niet aan de overkant was, trok de auto achter zijn rug alweer krachtig op. De wereld van vandaag is niet gemaakt voor mensen van gisteren.

De zorg voor onze ouderen besteden we uit aan bejaardentehuizen, verzorgingshuizen en verpleeghuizen. Maar er moet bezuinigd worden. Gemeentes moeten de zorgtaken overnemen van de landelijke overheid en zorg moet weer in de buurt geregeld worden. Hoe dat precies moet, dat weet niemand, maar dat het moet en voor minder geld is duidelijk. Dus sluiten er verzorgingshuizen waar nog mensen wonen. Die plaatsen we voor het gemak over naar een huis waar nog wel plek is, ongeacht of dat in hun vertrouwde buurt is of niet. En de mensen die de komende tien, vijftien jaar toe zijn aan zorg? Die moeten gewoon zo lang mogelijk thuis blijven wonen. “Familie, vrienden en buren vangen dat wel op”, wordt er gemakshalve gezegd.

Gelukkig zijn er inderdaad mensen die dat doen, maar die zijn zeldzaam. Zo zeldzaam dat je daar geen gezondheidszorgsysteem op kunt bouwen. Ik interview voor de OpNieuw iemand die al jaren mantelzorg verleent, eerst via een stichting, daarna uit zichzelf in zijn eigen buurt. Hij is begin zeventig, maar nog fit en sterk genoeg om anderen te helpen. Na zijn pensionering, twaalf jaar geleden, is hij weer in de Nieuwmarktbuurt komen wonen.

“Ik zag de ouderdom aankomen”, zegt hij “en ik wilde graag in een huis wonen dat ik kon onderhouden, niet te groot, en in mijn oude buurt waar ik alles bij de hand heb en nog eens de straat op kan voor wat gezelligheid.”
Hij wil graag anoniem blijven, omdat hij het belangrijk vind dat hij op een ongedwongen, informele manier contact kan leggen met mensen die misschien hulp nodig hebben. Hij loopt door de buurt, kijkt hoe het met mensen gaat, spreekt ze aan op straat of in het café, drinkt een kopje koffie met ze en pas als ze hem een beetje kennen, vraagt hij of hij iets voor ze kan doen.

Ik vraag hem naar voorbeelden uit de praktijk en hij brand los. Via een stichting, waar hij zich aanmeldde omdat hij graag vrijwilligerswerk wilde doen, kreeg hij als eerste contact met een man van veertig die ernstig ziek was. Daar is hij vier jaar buddy voor geweest.
“Die man had een hersentumor en daardoor kreeg hij soms epileptische aanvallen, ook wel eens op straat. Het was opvallend hoe weinig mensen hem wilden helpen als dat gebeurde. Daar schrok ik wel van."

Daarna heeft hij een jaar een man geholpen die aids had en daarnaast kampte met straatvrees en een heleboel sociale problemen. Na vele pogingen kreeg hij hem zover dat hij weer naar buiten ging, dat zijn zaken met het UWV geregeld werden, dat hij een huis kreeg en dat hij zijn leven weer op de rit kreeg. Een enkele keer, belt hij nog wel eens bij hem aan om te horen hoe het gaat.

In de Nieuwmarktbuurt kwam hij via via in contact met een vrouw die een aantal hersenbloedingen heeft gehad en daardoor hulpbehoevend geworden is. Die vrouw neemt hij soms een dagje mee uit in de auto en als het nodig is helpt hij haar dochter die voor haar zorgt. Ze woont nog zelfstandig, krijgt hulp van haar dochter, die zelf ook al rond de zestig is, en is via een alarm aangesloten op zorg voor situaties waarin dat nodig is. Dit zou dus volgens het boekje de ideale zorgsituatie moeten zijn. Maar de praktijk pakt soms anders uit.

Ze is al twee keer gevallen. De eerste keer heeft ze haar dochter gebeld in plaats van haar alarm te gebruiken. Haar dochter kwam meteen, maar het lukte haar niet om haar moeder alleen weer in bed te tillen. Dan komt hij even helpen. De tweede keer dat ze viel, gebruikte ze haar alarm wel. En natuurlijk belde ze ook haar dochter. Die lag al in bed, dus het heeft ongeveer een half uur tot een uur geduurd voordat ze bij haar moeder was. Toen ze haar moeder weer in bed wilde helpen, hoorde ze een stem door de intercom vragen wat er aan de hand was. Al die tijd dat de vrouw daar op de grond lag, had er dus nog niemand gereageerd op het alarm.
“Daar kan ik nou boos over worden”, zegt hij “dus daar ga ik dan achteraan bellen om te vragen wat er gebeurd is en hoe dat kan”.

De voorbeelden uit de buurt zijn eindeloos. Hij kende een mevrouw die nooit meer buiten kwam, tot hij haar ging helpen.
“Die heb ik toch nog een paar jaar gelukkig gezien”, zegt hij.

Er was een mevrouw van 83 die moest verhuizen omdat de woningcorporatie vond dat haar huis gerenoveerd moest worden. Het gerenoveerde huis wordt nu verhuurd als vrije sector woning. De vrouw, die zestig jaar lang in hetzelfde huis gewoond had, woont in een buurt waar ze niemand kent.
“Daar ga ik dan af en toe langs,” zegt hij “en dan zeg ik dat ze gelukkig nog wel in het centrum woont. Je moet toch het positieve blijven zien.”

En zo gaan de verhalen maar door. Omdat hij meer behoefte aan hulp ziet dan hij zelf aankan, heeft hij nu een groepje van zo’n zes tot acht mensen verzameld die ook vrijwilligerswerk in de buurt doen. Iets anders dat hem opvalt, is dat er, naast de behoefte aan zorg, zoveel verborgen armoede is.

“Alles wat je wilt doen, kost geld. En nergens is geld voor. Dan doe ik zelf maar wat ik kan doen. Laatst bracht ik een mandje mandarijnen naar een mevrouw, die reageerde alsof ze de lotto gewonnen had. En ik ken dames die zich helemaal optutten om te gaan eten in de Flessenman,” zegt hij, “voor wie dat echt een uitje is. En dan nemen ze hun eigen brood mee en eten daar een soepje. Die hebben helemaal geen geld om ergens anders buiten de deur te eten. Als de verzorgingshuizen in de buurten verdwijnen, verdwijnt ook de sociale functie ervan. Dan komen dat soort mensen nooit meer buiten.”

Ik vraag hem waarom hij dit doet voor anderen die hij helemaal niet kent. “Het zit er bij mij gewoon in. Ik ben sociaal opgevoed en het geeft mij voldoening als mensen blij zijn met mijn hulp. Ik ben een beetje een moeder de gans-type, denk ik. En ik vind het fijn om iets te doen te hebben. Ik ben ermee begonnen omdat ik iets wilde doen.”

Ik vraag hem ook of en hoe hij denkt dat het gaat werken, met minder verzorgingshuizen, meer hulpbehoevenden die thuis blijven wonen, zorg in de buurt en mantelzorg van familie, vrienden en buren. Hij, en het clubje vrijwilligers dat hij nu heeft gevormd, zijn tenslotte een voorbeeld van hoe het zou kunnen werken. Maar daar is hij het toch niet mee eens.

“We besteden de zorg voor onze ouders al twee generaties lang uit aan verzorgingshuizen,” zegt hij, “en dan zou het nu allemaal met mantelzorg opgelost moeten worden? Dat kan helemaal niet. Je moet vasthoudend zijn aan je inzet om dit vol te houden. De mentaliteit is er niet meer naar om op die manier voor elkaar te zorgen. Bovendien kan niet iedereen dit, je moet er ook een bepaald karakter voor hebben. Een beetje met mensen om kunnen gaan. Zelf zou ik trouwens niet afhankelijk willen zijn van vrienden en buren. De morele druk is veel te groot. Een relatie met een professionele verzorger is zakelijker. Jij doet iets voor mij en daar wordt je voor betaald. Dat is gelijkwaardiger. Ik hoor tot de generatie die Nederland opgebouwd heeft en die zouden nu zo aan de kant geschoven worden? Dat kan toch niet. Ik heb toch zelf jaren voor mijn zorg betaald. Ik ben toch geen bedelaar.”

En dit gedicht hoort erbij.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten