30 januari 2005
Naar aanleiding van de dood van een tasjesdief in Amsterdam oost, hoor ik jongeren bij ‘Met het oog op morgen’, zeggen dat ‘iedereen’ wel eens wat steelt. Ik verbaas me over die uitspraak, maar als ik er iets langer over nadenk, realiseer ik me hoe vaak ik mensen heb horen zeggen dat ‘iedereen’ wel eens een pen of een ordner meeneemt van kantoor, zonder ervoor te betalen. Het is niet helemaal hetzelfde als een tas van iemand stelen, maar het is wel opvallend dat beiden hun gedrag goedpraten met het argument dat anderen het ook doen. Ook Lynndie England, de Amerikaanse soldate die beschuldigd is van martelpraktijken in de Iraakse gevangenis Aboe Ghraib, beroept zich op het gedrag van anderen. Ze vindt dat ze niets verwijtbaars gedaan heeft, want: “Het was vreemd, maar iedereen deed het.”
En toch, als je mensen zou vragen of het feit dat anderen iets doen of vinden voor hen een reden is om het ook te doen of te vinden, zullen ze waarschijnlijk zeggen van niet. Niemand zegt graag van zichzelf dat hij een meeloper is. Integendeel, je moet jezelf zijn, je eigen ding doen, je eigen smaak hebben, en sinds Pim Fortuyn is het ook bon ton geworden om ‘gewoon’ te zeggen wat je vindt. Je zou verwachten dat als iedereen zegt wat hij of zij vindt, er een inspirerend gesprek zou ontstaan met een heleboel verschillende meningen, maar zeggen wat je vindt, blijkt in de praktijk vooral neer te komen op herhalen wat je buurman, je collega, je krant of je tv-programma vindt. Als je veel naar de radio luistert en veel tv kijkt, hoor je over elk onderwerp zo vaak dezelfde mening, uit zo veel verschillende monden, dat je er een klankgedicht van zou kunnen maken; een soort echoput van ‘eigen’ meningen. Ons individualisme blijkt vaak niet meer te zijn dan een jasje dat we steeds aanpassen aan de laatste mode.
Er bestaat een constante tegenstrijdigheid tussen onze behoefte aan een eigen identiteit en onze hang naar het opgaan in de groep. Nasr H. Abu Zayd, de in Nederland woonachtige Egyptische hoogleraar arabistiek, verwoordt in zijn boek ‘Mijn leven met de islam’, heel mooi wat de betekenis van de groep, in dit geval op basis van geloof, voor een mens kan zijn: “Het geloof laat de mens in een universum leven dat hij kent en dat verschaft hem geborgenheid en het gevoel van een hogere harmonie. Het spaart hem voor de negatieve gevolgen van vervreemding. De vervreemding heeft een positieve kant, omdat zij helderheid tot stand kan brengen, maar zij werkt verwoestend als ze onbeperkt is. Als je een mens lief hebt, heb je een mate van nabijheid nodig. Je vernietigt de liefde als je je volledig op afstand houdt. Zo is dat met de materie, de omgeving, het leven en met God.” Maar volledig opgaan in de groep is net zo verwoestend voor een mens als volledig op jezelf staan. Daarover schrijft hij: “Het is een merkwaardig en fataal idee van identiteit dat in de hoofden rondwaart, niet alleen bij ons in de derde wereld. Religie kan een dergelijke identiteit zijn, etniciteit of nationalisme kunnen het ook zijn. Het is als bij een stoelendans: allemaal rennen ze om niet degene te zijn die geen stoel meer krijgt. De eigen identiteit krimpt, verliest haar sociale componenten en haar verschillende facetten en wordt zo teruggebracht tot het behoren bij een stam.”
Die tegenstrijdigheid tussen erbij willen horen en jezelf zijn, loopt als een rode draad door mijn leven. Ik kom uit een groot gezin, maar ik ben graag alleen. Mijn ouders waren kunstenaars en hippies, ik wilde niets liever dan ‘gewoon’ zijn. Toen ik elf was nam mijn moeder ons mee op reis in een dubbeldekkerbus en mijn dagboek uit die tijd begon bijna elke dag met: “ik heb vandaag weer de gewone dingen gedaan”. Alsof ik met woorden de realiteit kon afdwingen. Toen we, na ongeveer een jaar door Europa gereisd te hebben, terugkwamen in Amsterdam moest ik weer naar school. Op de gewone school was geen plek omdat we midden in het schooljaar terugkwamen, dus ging ik naar een vrije school, waar je zelf mocht beslissen wat je deed en staatsexamen kon doen als je er klaar voor was. Maar ook daar heerste het groepsgedrag, want niemand deed er iets en omdat ik wel graag iets wilde leren, werd ik uitgelachen. Toen ik zestien was, had ik een vriendje dat veel blowde, maar ik rookte maar heel af en toe mee. Dus zat ik in de coffeeshop als enige nuchter backgammon te spelen terwijl iedereen om me heen stoned was; wat winnen wel een stuk makkelijker maakte. In het kraakcafé Vrankrijk werd ik in de jaren tachtig weggekeken omdat ik een keurig rokje droeg met pumps in plaats van gescheurde kleren met veiligheidsspelden en laarzen met stalen neuzen. En op school vonden ze nou juist weer dat ik er niet bij hoorde omdat ik in de Nieuwmarktbuurt woonde, wat toen nog geen hippe trendy buurt was zoals nu, maar gewoon onderdeel van de ‘rode buurt’.
Omdat ik zo graag gewoon wilde zijn, heb ik heel lang bij de groep willen horen. Ik dacht dat er sprake was van een soort code die je kon kraken. Maar bij de groep willen horen is niet voldoende, je moet de regels van de groep internaliseren en ik begreep de regels nooit. Ik had altijd het gevoel dat ik er net naast zat. Het maakt je eenzaam om altijd de buitenstaander te zijn, maar het maakt ook dat je wegen zoekt om die eenzaamheid op te lossen. Voor mij waren dat boeken. Ik herinner me nog de wereld die er voor me open ging toen ik eenmaal kon lezen. Ik heb een foto van mezelf in het raamkozijn van onze kinderkamer, met mijn haar in mijn mond en een boek in mijn handen, en de concentratie die uit die foto spreekt, kan ik nu nog voelen. In die boeken was nooit sprake van regels die ik niet begreep. Er waren ogen op steeltjes die zelf aan de wandel gingen, er was Abeltje die met zijn lift door het dak schoot, Pipi Langkous die alles deed wat ze zelf wilde en Alice in Wonderland die allemaal brutale vragen stelde. En al die dingen vond ik eigenlijk veel begrijpelijker dan het zogenaamde ‘echte’ leven. Door alle boeken die ik las, begon ik steeds meer bewondering te krijgen voor mensen die niet meededen, of dat nou zelfgekozen was of niet. En begon ik te ontdekken dat het ook voordelen heeft, om buiten de groep te staan. Als je geen onderdeel bent van de groep, kun je lekker doen wat je zelf wilt. Het geeft je de gelegenheid om eigenwijs te zijn, je eigen gedachten te ontwikkelen en een gesprek met jezelf aan te gaan. Daarnaast ben je vrij om je bij meerdere groepen aan te sluiten en overal datgene uit te halen wat jij leuk vind. En als buitenstaander zie je vaak veel beter wat er in zo’n groep allemaal gebeurt dan wanneer je opgesloten zit in de codes van de groep. En dat kan heel grappig zijn; een beetje als kijken naar Violet Bucket in Keeping up appearances.
Ik heb heel lang gedacht dat mensen graag bij de groep wilden horen, maar ik vermoed steeds meer dat mensen zich aanpassen, soms voorbij hun eigen grenzen, uit angst om uit de groep gestoten te worden. Eigenlijk is dat vreemd, want een groep is niets anders dan een verzameling bange eenlingen. Zij kan niet bestaan zonder de afzonderlijke mensen die de groep maken. Op de een of andere manier lijken we dat te vergeten als we opgaan in de groep en zelf een beetje verdwijnen. We hebben de veiligheid van de groep nodig om ons te ontwikkelen tot zelfstandig denkend en beslissend individu. Als we ons onveilig voelen, neigen we naar conformisme. Als je reist, kun je dat heel goed waarnemen. Toeristen, ook al noemen ze zich tegenwoordig reizigers, passen zich niet aan aan de plek waar ze zijn, maar aan de groep waar ze op dat moment mee reizen. Op een reis door Australië liet de hele bus zich leiden door het vaste programma van de tour. Ze waren volgzaam tot het niveau dat iedereen een foto ging maken op het moment dat de gids zei dat zich een ‘kodak moment’ voordeed. Het licht was niet goed en het was bijna niet mogelijk om op dat moment een goede foto te maken, maar toch maakte bijna iedereen de foto. Maar als mensen in een groep geduwd worden, zoeken ze manieren om er weer uit te komen. Op reis door Vietnam, viel het me op hoezeer de schoolmeisjes, die er op het eerste gezicht allemaal hetzelfde uitzagen, probeerden om zich te onderscheiden van elkaar. Ze droegen allemaal een Ao Dai, een traditioneel kostuum dat bestaat uit een jurk over een broek. Schoolmeisjes dragen dit kostuum in het wit, met daarbij meestal ook nog witte lange handschoenen en een hoed om hun gezicht te beschermen tegen de zon. Allemaal hetzelfde en al snel zo’n vertrouwd beeld, dat je je thuis voelt op een plek waar je dat helemaal niet bent. Maar als je beter kijkt, blijkt dat ze allemaal met kleine details proberen om iets eigens aan het kostuum toe te voegen; een speldje in het haar onder de hoed, een broche op de jurk of een onopvallend kralenarmbandje onder de manchet van de jurk. Een groep met hele vaste kaders, nodigt uit om uit te breken.
Dat je zelf kunt kiezen wat je met je leven wilt doen, blijft één van de mooiste dingen die er zijn. Maar je moet wel grond onder je voeten hebben om je keuzes op te baseren. En zolang je nog moet groeien, moet je je veilig voelen. Het tegenstrijdige is dan ook dat juist de kudde de zekerheid biedt om de eigen identiteit voorzichtig te ontwikkelen. Als individualiteit een gedwongen keuze wordt, verwordt ze tot eenzaamheid. Zoals een woord op zichzelf mooi en betekenisvol kan zijn, maar pas echte waarde krijgt in relatie tot andere woorden, zo heeft ook een mens de liefde en reflectie van anderen nodig. Als het ons lukt om elkaar aan te vullen zoals woorden in een gedicht, kunnen we van de groep een mooi verhaal maken. Maar als de groepsnorm zo dwingend is, dat er geen ruimte meer is voor individuele ontwikkeling, schrijven we met zijn allen een grijze compromistekst, die bestaat uit veel woorden en weinig betekenis.
© Sati
Geen opmerkingen:
Een reactie posten