woensdag 23 januari 2019

Please remember me

Staat ze met haar blote voeten in de branding? Kijkt ze uit over het water? Of keert ze de kust juist voor altijd haar rug toe? Meisje vergeten op het strand, las ik in de krant. Drie jaar geleden alweer. Midden in schreeuwend nieuws over honderden mensen die op veel te kleine bootjes probeerden een overkant te bereiken. Een klein berichtje. Niet wie het meisje was, hoe ze heette, hoe oud precies of wat er met haar gebeurde nadat ze vergeten was. Wanneer kwamen haar ouders erachter dat ze hun kind vergeten waren? Reisde ze wel met haar ouders? Of liet iemand anders haar daar staan op dat strand? Is er iemand teruggekomen voor haar? Of heeft een achterblijver zich over haar ontfermd? Ik zoek het bericht en het meisje in het wereldwijde spinnenweb, omdat ze niet uit mijn hoofd wil verdwijnen. Maar zelfs Google kan haar niet vinden. Hoe verloren ben je dan?

‘Please remember me’, schreef Mr. Kaoru Yamamoto onder ontelbare brieven die hij al veertig jaar lang schrijft aan een hotel in Volendam waar hij nog nooit geweest is. Nog elke week schrijft hij diezelfde brief en stuurt die naar hetzelfde hotel. ‘How is the weather? ‘ vraagt hij, maar hij verwacht geen antwoord. Hij heeft geen doel, aldus de journalist die een mooi verhaal schreef over deze zinloze stroom brieven van Japan naar Volendam. En toch die afsluiting onder die brieven. Als een smeekbede. Ook wie niet gekend is, wil graag herinnerd worden.

In Parijs was een man in een appartement. Hij liep naar de keuken. Om een glas water in te schenken, misschien. Zijn handen te wassen? Iets te pakken, uit het raam te kijken? Op straat leek het oorlog die dag. Straten waren afgezet. Er werd geschoten. Op terrassen, in restaurants, in een club. Nieuws kwam als golven de tv binnen. Steeds opnieuw dezelfde berichten.
Details werden pas later duidelijk. Namen van slachtoffers werden bekend. Gezichten erbij. Eén van de afgevuurde kogels leek in de lucht geschoten, maar verbrijzelde een keukenraam. Het geluid moet opgegaan zijn in alle andere geluiden. Ze vonden de man pas dagen later. Niemand mistte hem. Misschien waren ze hem vergeten.

We lopen over zoveel botten, zwemmen in een zee vol doden, luisteren in het gefluister van de wind naar dierbaren die er niet meer zijn.

Toen de neef van Itaru Sasaki overleed, wilde hij nog geen afscheid nemen. Hij wilde nog zo graag met hem praten. Hij bedacht een windtelefoon. Zette een telefooncel in zijn tuin in Otsuchi met een telefoon erin, zonder verbinding. Hij sprak in de telefoon in de hoop dat de wind zijn woorden naar zijn neef zou dragen. Zijn voorbeeld deed volgen, steeds meer mensen kwamen naar de telefoon om te bellen met hun dierbaren. Iemand maakte er een documentaire over. Nu is de windtelefoon beroemd over de hele wereld.
‘Het spreken aan de telefoon, ook al is die niet verbonden, dwingt je je gedachten te ordenen en ze onder woorden te brengen. Dat is een essentieel onderdeel van het rouwproces.’, zegt Itaru.

Volgens een joods gezegde kan een mens twee keer sterven. De eerste keer bij de dood en de tweede keer als zijn of haar naam vergeten is. Ik zou alles wel willen onthouden, behalve dat wat ik graag vergeten wil. Maar leven is ook opgaan in de tijd, ik verdwijn waar ik bij sta. En mijn geheugen gaat zijn eigen gang, diept iets op, gooit iets weg, versluiert en verandert.

En toch, en toch, please remember me, whispered the river to the sea, voordat ze erin opging.
Ik noem het meisje Nadia en de man Robert.

woensdag 16 januari 2019

Even buurten bij Eva

Negen jaar ben ik en geboren in dit huis op de Kloveniersburgwal. Opa woont hier beneden en oma woont in de Dijkstraat, dat is ook dichtbij.

De rest van mijn interview met Eva, kun je lezen in OpNieuw.

Wat maakt van een stukje stad een buurt?

Een plein helpt. Niet vierkant, dat geeft scherpe hoeken, waar men zich aan kan snijden. Nee rond, zodat je in één oogopslag alle straten kunt zien die er op uitkomen. Een paar mooie lange. Voor winkels, waar je een brood kunt kopen, een krant of een cadeautje voor iemand die je lief vindt. Maar kleine steegjes zijn ook fijn. Die mogen, als het donker wordt, best een beetje mottig zijn, zodat je er lekker stiekem kunt zoenen. Maar je moet er ’s ochtends weer fris doorheen kunnen lopen. Omdat het zo mooi is om op een zonnige ochtend vanuit een donkere steeg naar het licht toe te wandelen. Grachten helpen ook, met bankjes, waar je op kunt zitten om het licht over het water te zien glijden of je over de mensen te verwonderen. Op die bankjes moet je kunnen liggen. Om op je rug naar de bomen te kijken. Of om op te slapen, als je daarvoor even geen andere plek hebt. Ook dat hoort bij een stadsbuurt. Een kerk, een Waag, een markt,een speeltuin, een café, een viswinkel,
een restaurant, een circusschool. Dat kan er allemaal bij.

Maar gebouwen en straten maken nog geen buurt; vormen hooguit het decor. Ieder kind dat in de stad opgroeit heeft zich op een grijze, saaie dag, starend uit het raam, wel eens voorgesteld hoe al dat steen eruit zou zien zonder mensen. Eenzamer dan een leeg veld of een leeg bos ooit kunnen zijn. Zonder mensen gaat het niet. In een leuke buurt zijn bekenden en nieuwe mensen om te ontmoeten. Bewoners die altijd blijven, met kinderen die dan ook weer blijven en daar weer de kinderen van. Maar ook mensen die er nieuw komen wonen of die er maar even wonen. Bezoekers mogen ook, maar alleen als ze bij het weggaan hun rommel meenemen en niet zoveel, dat je je eigen buurvrouw of buurman er niet meer tussen herkent. Het liefst van alles wat, in alle maten en kleuren. Oude mensen, jonge mensen, mama’s en papa’s en kinderen. Een dorpsgek of twee, kunstenaars en  muzikanten. Bakkers ook en mannen en vrouwen die naar kantoor gaan. Vuilnismannen en kwebbelende buren. Café bazen die ’s ochtends het terras buitenzetten. Koks die ’s avonds de restaurants afsluiten. En dat je dan in slaap valt terwijl het geroezemoes van de stad door je ramen dwarrelt.

Gepubliceerd in OpNieuw.