zondag 26 januari 2020

Mijn madeleine is een hazelnoot

Het schijnt een uitdrukking te zijn in Frankrijk, …… c’est ma madeleine de Proust en op de plek van die puntjes vul je dan in wat het is dat bij jou levendig een plaats of situatie uit het verleden oproept. Een geur, smaak, beeld of sensatie. Het is een ervaring die bijna iedereen wel kent, een herinnering die opkomt door iets dat er niets mee te maken lijkt te hebben. Zo hevig dat het voelt alsof je terug in de tijd gaat. Zo tastbaar dat je verbaasd bent dat je de dingen niet aan kunt raken.

Proust heeft dit prachtig beschreven in zijn boek Op zoek naar de verloren tijd.
“En zodra ik de smaak van het in lindebloesemthee gedrenkte brokje Madeleine dat mijn tante mij gaf had herkend (…..) kwam het grijze oude huis (….), en met het huis de stad, van de ochtend tot de avond en in alle weersomstandigheden, het Plein waar ik vóór het middageten heen werd gestuurd, de straten waar ik boodschappen deed, de wegen die we namen als het mooi weer was(…….. alle bloemen van onze tuin (…..), kwam dat alles, vorm en vastheid krijgend, tevoorschijn, (….) uit mijn kopje thee.”

In augustus dit jaar, midden in een periode van prachtig weer, was er ineens een zomerstorm. Mijn huis is omgeven door bomen. Hun volle groene bladerdaken begonnen onrustig te bewegen, met korte stormachtige rukken en onheilspellende stiltes ertussen. Alsof de bomen zelf niet konden geloven dat in de warmte ineens de wind opstak. De bladeren van de grote hazelaar voor mijn raam, één van de oudste bomen van Amsterdam (1795) en de koningin van de Hortus, strooiden licht door de straat. Langzaam werd de lucht donkerder, grijspaars. De boom gaf zich over aan het onstuimige weer en liet al haar hazelnoten los. Ruim zes weken te vroeg. Een groot deel viel in de Hortustuin, maar de boom helt over de heg, dus ook de straat lag vol.

Ik ben een stadsmeisje. De bibliotheek en een geschikt café om een boek te lezen, weet ik in elke stad ter wereld te vinden, maar wat er in een stad allemaal groeit en bloeit, daar weet ik weinig tot niets van. Het was nooit eerder in me opgekomen om de hazelnoten te rapen. Ik heb het één keer geprobeerd, maar toen waren ze nog zo onrijp dat ze niet uit hun stekelige omhulsel wilden komen. Dat nodigde niet uit tot verder onderzoek. Bovendien gebeurt er, zoals dat in een stad gebruikelijk is, van alles in de straat dat geen eetlust opwekt. De heg is een geliefde plek voor bezoekers om te urineren. De brede stoep is een hondenallee voor alle buurthonden die hun baasjes richting het Wertheimpark trekken. En in de parkeervakken en op de weg rijden de auto’s de hazelnoten stuk. Dat laatste is fijn voor de vogels, want een hazelnoot kraak je niet zomaar, dus een beetje hulp is welkom. Maar alles bij elkaar oogt het nogal rommelig en, voor een stadsmens die boodschappen doet in de supermarkt, een beetje vies.

Dit jaar was het anders. De noten viel snel achter elkaar in een paar uur en door de storm was het stil op straat. En omdat ik voor mijn werk toevallig aan het nadenken was over eetbare natuur in de stad, zag ik plotseling in dat een noot natuurlijk bij uitstek geschikt is om te eten, ongeacht de omstandigheden, omdat hij van zichzelf al zo netjes verpakt is. Dus ging ik met een mandje in de stromende regen hazelnoten rapen. En toen gebeurde het. Ineens was ik op Ibiza, vijf jaar oud, met mijn moeder, mijn zusjes en mijn broertje, op een droge, dorre grasheuvel, tussen de pijnbomen, pitten aan het rapen van de grond. Pijnboompitten zijn hele kleine zwarte nootjes, die groeien in de holtes van pijnappels. Daar moet je ze dan uithalen en dan nog stuk voor stuk openen, voordat je bij het heerlijke witte pitje komt. Wij raapten de zwarte pitjes, die vanzelf al uit de pijnappel gevallen waren. Mijn moeder hield haar rok aan de zijkanten omhoog en maakte zo een provisorisch mandje om de pitjes mee te kunnen nemen, zodat we ze later op konden eten.

Het was warm, de aarde rook verschroeid en het dorre gras had de kleur van zand. Alleen in de schaduw van de pijnbomen was een beetje verkoeling te vinden. We gingen zo op in het zoeken naar de nootjes onder en rond de bomen dat we niet zagen dat er vanaf hoger op de heuvel een groep vrouwen in het zwart aan kwam lopen. Pas toen ze heel dichtbij waren, zagen we ze. Mijn moeder wilde naar ze toe lopen, maar de vrouwen begonnen ons, onder luid geschreeuw, te bekogelen met stenen. We begonnen allemaal tegelijk te rennen en mijn moeder liet haar rok los. Weg pitjes. Al die moeite voor niks. Onder aan de heuvel klommen we snel over het stenen muurtje naar de weg. Terwijl wij een beetje geschrokken, maar ook lachend van de adrenaline, wegliepen, schreeuwden de vrouwen ons nog steeds na en zwaaiden ze hun vuisten in de lucht.

Mijn verzamelde hazelnoten heb ik inmiddels uit hun omhulsel gehaald, gewassen, gedroogd en geproefd. Ze zijn klein maar fijn en ze smaken intens naar hazelnoot. Er zijn wel veel lege nootjes bij. Nadat ik er twintig opengemaakt had, kon ik er vijf proeven. Maar toch koester ik mijn pot met hazelnoten en voel ik me al een echte wildplukker. Etend van mijn hazelnoten, ga ik terug naar Proust en zijn heerlijke beschrijvingen over de werking van de herinnering.

Een paar dagen later komt er een veegwagentje van de gemeentereiniging alle hazelnoten opzuigen die nog op straat liggen. Achter mijn raam sta ik te vloeken en te tieren dat het zo natuurlijk nooit wat wordt met die stadslandbouw. Dat je geen eten in een stofzuiger laat verdwijnen en zeker niet zulk lekker eten als hazelnoten. Dat we gek geworden zijn en dat ik niet begrijp waarom niemand die noten meeneemt. Ik begrijp nu wel iets beter waarom die vrouwen in Ibiza hun handel zo hard verdedigden.