maandag 12 december 2016

Heeft de wereld een deur?

‘Look at me I’m as’, Hanneke Dikboom, beeldend kunstenaar in combinatie met stem, kleur, taal en ruimte, staat er op haar handgeschreven visitekaartjes.'

Om me voor te bereiden op ons gesprek, keek ik op haar website www.hannekedikboom.nl. Ze doet ontzettend veel verschillende dingen: schilderen, tekenen, schrijven, lithografie en performance. Ik werd meteen geraakt door de kaarten die ze maakt, waarop ze situaties uitbeeldt met houten modelpoppen en allerlei attributen (schuimrubber, spaarvarkens, rubberen ringetjes, ijzerdraad, wat niet?). Zelf noemt ze deze figuren ‘de figuranten’. De situaties die ze met de figuranten vormgeeft, voorziet ze van teksten. Met veel humor en soms een serieuze of trieste noot, maar nooit zwaar. Een zittende figurant met een pillendoosje op het hoofd, krijgt als tekst mee ‘de dagelijkse hoeveelheid pillen’. Een andere figurant, gekleed in een soort wikkelpak met watten op het hoofd, en ijzerdraad aan de handen, een warrig beeld, krijgt als tekst mee ‘waar ik nu woon, weet ik de weg niet meer’. Door de anonimiteit van de houten poppetjes krijgen de herkenbare menselijke situaties iets bevreemdends. De teksten getuigen van mededogen met het menselijke gemodder.

Als ik bij Hanneke thuis kom voor ons gesprek is het eerste wat me opvalt, na haar open, jeugdige blik, dat de ruimte waar ze in woont zo sereen en leeg oogt. De veelheid van haar kunst op de website is hier fysiek niet aanwezig.

‘Ik houd het graag leeg en ruimtelijk’, zegt ze, ‘want ik werk en woon hier. Ik doe vaak dingen weg.’

Het licht dat door de ramen aan de gracht naar binnen valt is zacht, al zegt zij dat dat komt door de daglicht tl-buizen. De groene bomen voor de ramen versterken het gevoel van rust en ruimte. Op tafel liggen de figuranten weerloos op hun rug, klaar voor nieuwe avonturen. Ze zet koffie voor me en heeft brownies gebakken. Ze heeft een selectie van haar werk opgehangen aan de muur, ‘daar wil ik het straks ook graag over hebben’, zegt ze ‘maar eerst over een groot project dat ik eind 2012 gedaan heb.’

Eind 2012 mocht Hanneke een kleine week (dinsdag tot zondag) gebruik maken van het glazen huis in het Amstelpark. Daar organiseerde ze een improvisatie in beeld en geluid met medewerking van 112 kleine figuranten en bevriende kunstenaars, met als titel Heeft de wereld een deur?. De glazen ruimte in een hoek van het Amstelpark was alleen voorzien van een berg dunne houten plankjes en verder leeg. De dochter van Hanneke en een vriendin richtten de ruimte in. Ieder gewapend met een lijmpistool, maakten ze van de plankjes ruimtelijke constructies, een beetje als open huizen, en zetten daar de figuranten in.

‘Er was niet veel tijd om op te bouwen’, zegt Hanneke ‘en ik was met hele andere dingen bezig. Ik had een soort van basisidee bedacht. Elke dag had een kleur, ik was ook gekleed in de kleur van de dag en de lunch, verzorgd door Ada Harmsen paste ook bij de kleur van de dag. Aardbeien en bessen op de rode dag, zwarte olijven en drop op de zwarte dag. Ik maakte iedere dag een tijdelijk kunstwerk van allerlei rommel van de straat. Daar werkte ik ’s ochtends aan en ’s middags deed ik een performance met muziek. De figuranten bleven staan, maar het kunstwerk was elke dag anders. En elke dag werkte ik met andere mensen samen. Aan het einde van de dag ruimde ik alles op en de volgende dag begon ik opnieuw. De ruimte was geweldig, ook door dat glas en het park eromheen. Het kijken van binnen naar buiten en andersom. Het leverde mooie spiegelingen op. De kleur bleek heel bepalend te zijn voor de sfeer en de muziek die er gespeeld werd. Verder liet ik het gewoon gebeuren.’

Je bent niet bang om het gewoon te laten ontstaan volgens mij, klopt dat?
‘Ja, dat klopt. Ik ben geboren met het lef. Zet me in de schouwburg en dan doe ik iets. Er is voor mij niks anders belangrijk in mijn leven dan kunstenaar zijn, te spelen. Ik wist vanaf mijn vierde ik dat ik kunstenaar wilde zijn. Mijn leven begon op de kunstnijverheidsschool (voorloper van de Rietveld Academie).’

Wie is er bang voor geel, rood, blauw, grijs, zwart en wit?
‘Het effect van de gekozen kleuren was heel sterk, misschien nog wel meer dan ik verwacht had. We begonnen op dinsdag met de kleur geel, dat was een hele zonnige dag. De woensdag was rood. Toen heb ik samen met een pianist een kunstwerk gemaakt en ’s middags heeft hij samen met zijn vrouw, een violiste, muziek gemaakt bij mijn performance. Dat was een heel heftig optreden, over de dood en het bloed, slagersachtig bijna, heel dramatisch.

Donderdag was blauw, een intiemere kleur, nachtblauw, spookachtig, het blauwe uur, het moment waarop er van alles kan gebeuren. Het verlangen ook, het zoeken naar dat moment waarop er iets kan gebeuren. Die dag ontstond er een wonderlijk kunstwerk, met een blauwe muur als een soort scheiding tussen twee werelden. Eigenlijk twee café’s waarin de figuranten kotsend over de barkrukken hingen en, al duwend tegen een blauwe muur, naar elkaars wereld wilden, terwijl die werelden beiden even erg waren. Voor die dag had ik een Afrikaanse vriend uit de Ivoorkust gevraagd om een verhaal te vertellen in zijn eigen taal. Hij kwam in een pak van zijn stam en vertelde een verhaal over met zijn opa in het oerwoud jagen op grote dieren, zoals tijgers. Hij zeurde altijd dat hij met zijn opa mee wilde en toen mocht hij een keer mee, eerst op de brommer en daarna lopend en vond hij het heel eng. “Opa, opa, mag ik naar huis?” Maar hij moest verder mee en opa vertelde hem van alles over sporen en wat je daar allemaal in kunt zien en hoe je daarmee het bos kunt lezen. Ik vertelde het verhaal in mijn eigen woorden.’

Op één van de kaarten die Hanneke gemaakt heeft werpt een figurant een lange schaduw voor zich uit. Eronder staat de tekst: In deze nacht zal ik niet bang zijn en een groot dier vangen. Een stukje uit het verhaal van de donderdag, maar ook op zichzelf een sterk beeld.

‘Vrijdag was een grijze dag. Ik heb een enorme verzameling platgereden stukken ijzer verzameld en de vloer van het glazen huis is van grijs grint. Ik heb een grote cirkel gemaakt van al die metalen objecten met af en toe een woord ertussen. Die dag was ik alleen. Vóór het glazen huis waren drie Chinezen Tai Chi aan het doen en dat paste perfect bij de sfeer. Het was zo mooi, zo stil, zo magisch. ’s Middags was er een muzikant die door middel van elektronisch geluid life met mijn klanken en teksten improviseerde, wat vervreemdende muziek opleverde. Door die vervormingen ontdekte ik wat ik met mijn stem nog meer kon. Poëzie, zingen, improviseren. Als ik op een podium sta, laat ik me leiden door impulsen, door sfeer. Vaak komen er dan woorden, poëzie, maar soms ook klanken of een soort fantasietaal.

Zaterdag was zwart. Dat was een zware dag. Ook in de samenwerking. Enorme grote zwarte lappen op een ladder. Ondoordringbare en doorzichtige stof. Er is ook gefilmd door die lappen heen. Het publiek was die dag ook moeilijker. Alles was zwaarder, ook de muziek. Een celliste en een gitarist. De improvisatie was ook zwarter. Het was een dramatische dag.
Zondag was wit en dat beeld maakte ik samen met een goede vriendin die keramiste is. De figuranten waren ook weer aanwezig in de kunstwerken. Met stokken en een soort enorme draaimolen. Mondlapjes die schilders gebruiken figureerden als schommels voor de figuranten. Ik had alles slordig weer wit gemaakt. Er was een violiste die door de ruimte liep en hele hoge tonen speelde. Ik had een hele leuke witte jurk aan met veel kant. Het was druk en heel leuk. Het was ook een opluchting ten opzichte van al dat zwart van de vorige dag.

Dit project was voor mij spectaculair om te doen. Er was eigenlijk niks. Alleen de figuranten, de kleuren en een berg rommel. En natuurlijk steeds een ander publiek, afwisselend druk en stil, andere mensen die meewerkten en een andere sfeer. Er hebben heel veel vrienden meegewerkt en geholpen en veel muzikanten uit mijn netwerk. Het was een prachtige compilatie van alles wat ik in me heb. Eigenlijk wilde ik er een film van laten maken, ik heb ook alle film nog, maar het editen is uiteindelijk niet gelukt en zelf kan ik het niet. Als iemand dat ooit nog zou kunnen doen met het beschikbare materiaal, zou ik heel blij zijn.’
Als ze klaar is met vertellen, wordt haar gezicht van heel expressief plotseling heel rustig. Het lijkt wel een andere vrouw.

Je bent een mens van tegenstellingen volgens mij?
‘Ja, dat klopt, ik hou van explosief, maar ik heb ook grote behoefte aan stilte. Ik onderzoek ook graag de verhouding tussen groot en klein.’
Om te illustreren wat ze bedoelt, zet ze een figurant op de vloer neer ongeveer een meter van een grote grijze bol die op de vloer ligt, alsof hij er naartoe loopt.
‘Kijk’, zegt ze ‘nu wordt het figuurtje als beeld met die grijze bol ineens groot in de ruimte, terwijl het nog steeds klein is, dat fascineert mij.’
Ze maakt er ook meteen een foto van.
‘Ik speel eigenlijk altijd, ben altijd een kind geweest. En ik doe alles wat ik bedenk. Dat is misschien wel mijn kracht.’

Ze wijst op de schilderijen aan de muur, het werk dat ze speciaal opgehangen had voor mij. Er hangt een landschap op groot doek (120 cm bij 90 cm) en een heel klein landschapje (4,5 cm bij 3,5 cm) en beide hebben een enorme kracht ondanks hun verschil in grootte. Het grote doek is rustig met wat sombere kleuren, een prettige leegte. Het kleine is fel van kleur, blauw en licht en heeft, gek genoeg, net zoveel kracht als het grote doek.

‘Dat grote doek heb ik een hele tijd geleden gemaakt, maar het was niet goed. Nu heb ik het pas geleden afgemaakt. Ik heb het veranderd, rustiger gemaakt, meer ruimte gegeven, na een fietstocht in Groningen, waar ik heerlijk kon ademen en nu is het goed. En dat kleine werk is ook fijn, dat ontdek ik nu dat ik ook op klein vlak iets kan zeggen, en dan kan ik gewoon naar buiten met mijn materiaal, dat is ook heel fijn.

Ik heb nooit kunnen leven van de kunst, dus ik heb altijd ander werk ernaast gedaan. Ik werkte drie dagen per week in Duin en Bosch een psychiatrisch centrum als creatief therapeut. Daar heb ik ook gezien wat er los komt bij mensen als je begint met geleide fantasie. Bijvoorbeeld de opdracht: maak een wereld. En wie mag daar dan wonen. En wat is er dan in die wereld, hoe ziet die eruit? Naar wie kun jij kijken vanuit je huis, wat zie je? Als je bijvoorbeeld psychotisch bent, kun je die kleine wereld nog wel aan. Vanuit die kleine wereld kun je dan een verbinding maken naar de werkelijke wereld.’

Hanneke’s vraag of de wereld een deur heeft, kan ik niet beantwoorden (hoewel hij me wel bezig houdt), maar als Hanneke een deur opent, komt er daarna nog een deur en nog één en nog één, dat weet ik wel zeker.

Nieuwsgierig geworden?
Hanneke’s werk is te zien via www.hannekedikboom.nl

De mapjes met kaarten zijn te koop á € 15,- per 10 stuks.

Hanneke heeft ook een map gemaakt met 12 overpeinzingen (losse vellen met tekeningen en gedichten, geprint op een hoge kwaliteit papier, beter dan zeefdruk) á €40,- per stuk. Daarvan zijn er nog twee te koop.

Als je serieus geïnteresseerd bent, kun je bellen om het werk te zien, via 020 3206368.

dinsdag 9 augustus 2016

Interview met Jane Waltman over haar boek Trauma Time



‘Ik fluister mijn eigen naam in de holte van mijn handen; net als vroeger. Dan pas voel ik me veilig.‘
Deze zin komt uit Trauma Time, het geschilderde en geschreven dagboek dat Jane Waltman, docent, kunstenares en buurtbewoonster, in eigen beheer maakte en uitbracht. Het gaat over de periode in 2014/2015 waarin ze door problemen met haar kunstheup in het ziekenhuis terecht kwam, geopereerd werd, moest revalideren en opnieuw moest leren lopen.

Het boek bestaat uit getekende en geschilderde herinneringen aan vroeger, portretten van Jane als kind en volwassene, portretten van haar familie en haar medebewoners in revalidatiecentrum De Poort. De korte begeleidende teksten bij de schilderijen vertellen het verhaal. Het is een treurig verhaal, maar geen treurig boek. Daarvoor zijn de kleuren te helder. Het confronteert en ontroert. Herinneringen komen tot leven in expressieve, kleurrijke portretten en beeldende tekst. In de geschrokken blik van haar vader die huilt, in de tekst over de dokter waar ze als kind een klap van krijgt omdat hij vindt dat ze zich aanstelt, in de liefde die ze voelt voor haar man en haar zoon en in het eenzame kleine meisje dat ze soms was.

‘Mijn heupproblemen begonnen toen ik een meisje van 9 jaar was.’
Jane heeft een lange geschiedenis van operaties, pijn en revalidatie, maar die houdt ze graag klein.
‘Het moet geen uitgebreid medisch verhaal worden hoor’, zegt ze lachend en ik beloof dat het dat niet wordt. Een korte opsomming dus, om een beeld te krijgen:
  • De heupproblemen begonnen op haar 9e jaar aan één kant.
  • Op haar 10e kreeg ze ook problemen met de andere heup.
  • Ze lag op die jonge leeftijd twee keer drie maanden in het ziekenhuis met haar geopereerde been in een tractie.
  • Daarna moest ze een jaar lopen met een ijzeren beugel, een jaar in een rolstoel zitten en een jaar lopen met krukken.
  • Van haar 16e tot haar 36e mocht ze niet springen, dansen of te wilde dingen doen.
  • Ze had vaak veel pijn.
  • Ze mocht geen kinderen krijgen.
  • Op haar 36e kreeg ze kunstheupen en moest ze weer opnieuw leren lopen.
  • Toen ze daarna alsnog zwanger werd, tegen het advies van haar orthopeed in, beleefde ze, door haar heupen, een zware zwangerschap en bevalling.
  • Op haar 59e ging haar twintig jaar oude kunstheup kapot en moest ze opnieuw geopereerd worden en weer revalideren en leren lopen.
‘Als voorbereiding op de operatie schilder ik mijn jeugdherinneringen.’
Jane: ‘De operatie was gepland, maar werd steeds uitgesteld. Ik zat thuis en ik kon niks. Dat was heel frustrerend. Toen zei Joost, mijn man, ‘waarom begin je niet alvast met tekenen, als voorbereiding op de operatie?’ Dat heb ik gedaan. Het zijn eigenlijk getekende dagboeken: de fantasieën van een kind over een geopereerde heup. Botten, schroeven en littekens, maar ook de zilveren schoentjes, die ik van mijn vader kreeg toen ik in de rolstoel zat.

Op mijn 26e, in 1984, ben ik met schilderen begonnen. In dat jaar pleegde mijn broer zelfmoord op het strand in Maleisië. Ik had een sterke band met hem en na zijn dood ben ik dagboeken gaan schilderen. Volgens Joost zijn de schilderijen uit die tijd een soort cri de coeur, een hartenkreet. En dat is ook wel zo, het is een soort van therapie. Wat ik niet kan schrijven, schilder ik.’

Topsportersmentaliteit
Jane: ‘Door alles wat ik meemaakte als kind ontwikkelde ik een soort topsportersmentaliteit, met een hoge pijngrens. Ik moest van mijn ouders ook gewoon meedraaien met alles, ik kreeg geen speciale behandeling of zo. Niet zeuren, dat was toch wel de teneur.’
Die mentaliteit helpt haar enorm om alles ‘gewoon’ te doen, ondanks haar heupproblemen. Ze komt als 19 jarige naar Amsterdam en ontmoet op de Nederlandse Film Academie haar man Joost Ranzijn. Op haar 24e fietst Jane met haar moeder en jongste broer door Azië. Twee jaar later komt ze terug van deze wereldreis en helpt Joost met zijn films, ze rolt in het vak van filmproducent. Op haar 26e is ze de baas, in een tijd dat dat in de filmwereld voor een vrouw nog niet zo gewoon is.
‘Macht zegt me niets, mensen ontslaan en zo dat vond ik verschrikkelijk, maar ik deed het allemaal wel. Op mijn 36e, na mijn heupoperatie, ben ik uit de bv gestapt en heb ik mijn aandelen verkocht. Toen ben ik gaan schrijven en ook weer gaan schilderen en zwanger geworden. Met mijn kunstheupen mocht dat nu wel, hoewel mijn orthopeed het mij ontraadde. Charley, mijn zoon, is met een keizersnede geboren. Natuurlijk was mijn leven met die kunstheupen niet altijd makkelijk, maar voor mij was dat een gegeven en geen hindernis.’

‘Het trauma sluimerde jaren in de spelonken van mijn jeugd. Licht dooft, duisternis valt. Ik word overmeesterd door alles overheersende angst, een lawine van oude gevoelens.’
Met die topsportersmentaliteit vertrekt Jane op 30 oktober 2014 naar het ziekenhuis. Daar ziet ze een tractie op het bed gemonteerd. IJzeren stangen, katrollen en gewichten. En uit het niets overvalt haar een enorm trauma.
‘Het denderde over me heen’, zegt ze. ‘Ik lag letterlijk te schudden in mijn bed. Alles van vroeger, van toen ik als kind in die tractie gelegen had, kwam naar boven. Het was totaal onverwacht en ik kon er niets tegen beginnen. Ik vroeg om een psycholoog, maar mijn orthopeed vond dat niet nodig. Psychologie vond hij onzin. De verplegers zagen wel dat het nodig was en ik kreeg een maatschappelijk werkster. Lief bedoeld, maar onzinnig.’

De Poort
Door een onvoorziene bottransplantatie mag ze haar heupen niet belasten. Niet lopen, alleen maar liggen en zitten. Een grote tegenvaller. Ze gaat naar De Poort, een verzorgingstehuis voor mensen met allerlei soorten psychische en lichamelijke aandoeningen. En de arts daar ziet meteen dat ze een trauma heeft. Ze geeft haar antidepressiva om de zwarte randjes eraf te krijgen, maar veel meer kan ze niet doen op dat moment.

Om haar tijd in De Poort door te komen, begint Jane portretten te schilderen van het personeel en de andere mensen die daar verblijven. Dit deel van het boek bevat portretten van bijvoorbeeld De Rochelaar, met zijn onsmakelijke eetgeluiden, Mevrouw Beck, die niet weet waar ze is, Peter die iedereen uitscheldt, Meneer Delier, die elke dag zijn bril kwijt is, De Poortwachter, die bij de deur iedereen begroet en het personeel. De portretten zijn los geschilderd, sprekend en zeggen veel over het leed dat zich verzameld heeft in De Poort.
‘Toch heb ik er ook veel gelachen’, zegt ze. ‘Het was zo’n vreemde omgeving met al die verschillende mensen. Stond een vrouw van negentig jaar met haar onderbroek op haar enkels in de wc en vroeg aan mij of ik haar kon helpen, omdat er verder niemand in de buurt was, dat soort dingen. Dat doe je dan maar, dat wordt dan ineens normaal. Toen ik eenmaal begon met schilderen kon ik er met iets meer afstand naar kijken.’

‘Als ik De Poort verlaat ben ik total loss. Ik neem het trauma mee naar huis. Ik lig niet in scherven –die kan je lijmen- maar in stukken.’
Jane neemt het trauma mee naar huis en valt steeds verder de diepte in. Al haar kinderangsten duikelen ongeremd naar buiten, zoals ze het zelf zegt. Ze gaat door met schilderen. De verpleegster waar ze als kind standjes van kreeg, omdat ze geen lauwe melk wilde drinken. De dokter die niet te vertrouwen was. De gaatjes in het plafond die ze telde als ze angstig was. Haar eigen portret als kind met de beugel die ze nodig had om te kunnen lopen. ‘Die beugel vond ik verschrikkelijk.’
De rolstoel, waar ze vanaf haar 12e in zat, die een verademing was.
‘Ga je mee tikkertje spelen?, vroegen de kinderen. ‘Nee, vandaag niet.’, antwoordde ik. Dat vond ik geweldig, dat ze gewoon vergeten waren dat ik dat helemaal niet kon. Toen ontdekte ik dat ik mensen kon laten vergeten wat ik had.’ Dit deel van het boek eindigt met wat in het boek een ‘Traumaportret’ heet. Een portret van Jane, dat uit losse vlekken blauw bestaat en waar ze bijna niet meer in te herkennen is.

‘Ik ontdek dat ik mijn leven heb gebouwd op de gewonde fundamenten van een negenjarig meisje.’
‘Via mijn huisarts en na gesprekken met vrienden en mijn schoonzusje, ben ik EMDR therapie gaan volgen tegen posttraumatische stress. EMDR werkt eigenlijk meteen. Ik ben direct gestopt met de antidepressiva en heb ongeveer 8 of 9 sessies van 1,5 uur gedaan. Na mijn ervaring met dit trauma en de verwerking ervan is mijn leven wel veranderd. Ik heb een belangrijk deel van mijn karakter gebouwd op een trauma waarvan ik niet wist dat ik het had. Die hele topsportersmentaliteit, het niet zeuren, de maakbare wereld; ik was hard voor mezelf en waarschijnlijk ook voor anderen. Daar ben ik wel iets van teruggekomen. Ik mag nu bang zijn van mezelf, ik mag te pas en te onpas verdrietig zijn, ik mag nu ook wijs zijn en zacht voor mezelf.
‘Ik was 9 en ik was gewoon bang’, zegt ze en ze laat haar tranen de vrije loop. Haar ogen zijn lichtblauw en helder, de ogen van een kind, niet van een vrouw van 60.

Boek kopen?
Trauma Time is te bestellen bij Jane Waltman voor €75,00. 
Als je interesse hebt, kun je mailen naar: j.waltman@solcon.nl



zondag 20 maart 2016

Interview met Denise Rosenboom


Mijn blik werd gevangen door een zwarte inkttekening van twee gezichten. Een beetje droevig, maar ook mooi. Tussen de twee gezichten stond de tekst: ‘the devil follows me day and night because he is afraid to be alone’. De combinatie van tekst en beeld ontroerde me. De duivel werd op slag ongevaarlijk.

Die tekst blijkt een uitspraak te zijn van Francis Picabia, een Franse kunstschilder en één van de inspiratiebronnen van Denise Rosenboom. Want zo heet de kunstenares die de tekening gemaakt heeft. Ze gebruikt het raam van haar huis aan de Geldersekade als een soort tentoonstellingsruimte. Op het raam hangt ook een bordje, waar in het Engels op geschreven staat, dat je, als je de kunst mooi vindt en er foto’s van maakt, een centje in het bakje in de brievenbus kunt doen. Dat vond ik grappig en lief. 

Denise Rosenboom komt uit Naarden en heeft een docentenopleiding gevolgd in Amsterdam. Op de koninklijke Academie in Den Haag heeft ze allerlei technieken geleerd en zich gespecialiseerd in grafiek. Daarna heeft ze in Amsterdam de Rietveld Academie gevolgd, waar ze, naar eigen zeggen ‘meer geleerd heeft over inhoud’. Drie dagen per week geeft ze tekenles aan een middelbare school. ‘Dan ben ik docent’, zegt ze zelf. De andere dagen maakt ze vrij werk. Ze heeft in alle hoeken van Amsterdam gewoond, zoals dat gaat als je in deze stad wilt landen, om uiteindelijk een plek te vinden in de Nieuwmarktbuurt. 

Hoe ben je eigenlijk aan dit huis gekomen?
“Ik was aan het nadenken over een verhuizing naar Den Haag en toen liep ik een keer over de Nieuwmarkt en dacht ik ‘ik wil nog niet weg uit Amsterdam, ik ben hier nog niet klaar’. Niet lang daarna kwam dit huis voorbij. Omdat ik onderwijzeres ben, kon ik op dit huis reageren via een voorrangsregeling voor onderwijzers en ambtenaren. Ik was er meteen verliefd op, maar ik was nummer 9, dus ik dacht niet dat ik het zou krijgen. Toch kreeg ik het. Gek he, iedereen wil hier toch wonen”, ze lacht erbij “alsof het zo moest zijn”. 

Hoe kwam je op het idee voor dat geldbusje in de brievenbus, ik vond het zo grappig?
“Dat idee kwam eigenlijk van de kinderen van mijn ex-vriend. Zoveel mensen reageerden op mijn werk, lachten, werden er vrolijk van, belden aan, maakten foto’s. Dus toen die kinderen hier een keer waren zeiden ze ‘eigenlijk moet je er een centje voor vragen’. Kinderen zijn zo vrij dat ze dat ook durven vragen, zelf denk je al snel: ‘dat kan ik toch niet vragen’. Nou toen hebben we samen dat busje en dat briefje gemaakt. Al die muntjes, ook veel buitenlandse van toeristen, verzamel ik in een pot. Nu voor de sigaretten, onder andere.”

Kan je iets vertellen over de inspiratiebronnen voor je werk?
“Teksten zoals die van Picabia zijn geweldig. Dat zijn eigenlijk cadeautjes. Maar ik raak geïnspireerd door van alles. Ik zie iets, ik lees iets of ik kom iets tegen. Die klappertandjes (een gebitje uit de feestwinkel), waar ik voor de laatste open atelier route iets mee gedaan heb, zag ik in een winkel liggen. Zoiets zie ik en dan vraag ik me af ‘kan ik daar iets mee?’ en dat ga ik dan verder onderzoeken. Die tekening bij die tekst van Picabia begon met een gezicht, getekend met inkt. Die tekening heb ik daarna dubbelgeklapt. Daaruit ontstonden die twee gezichten die elkaar als het ware spiegelen. Dat vond ik passen bij die tekst. Die duivel in die tekst is voor mij ook iets van jezelf, iets donkers dat je zelf bij je draagt. Dat is een soort gelukkig toeval, dat ontstaat tijdens het maken.
Religie, vond ik ook een tijd heel interessant. De Vlaamse primitieven, die beelden zijn zo sterk. Heel onschuldig. Zo’n beeld nam ik als uitgangspunt, en daarna veranderde ik de ogen en de mond, en dan werd het ineens een heel luguber beeld.”

Ze leidt me rond door haar huis, waarvan een groot deel als atelier in gebruik is, en praat enthousiast verder.
“Ik houd ook erg van het ambachtelijke, van het maken en van wat daaruit ontstaat. Ik werk vaak met gemengde technieken, stof in-inkten en dan door de drukpers halen of grafiek op hout en daar dan later weer op schilderen bijvoorbeeld. Ik heb voor een tentoonstelling in een kerk eens een paneel gemaakt met allemaal kleine luciferdoosjes met tekeningen, met licht erachter, geïnspireerd op het licht dat in de kerk door de glas-in-lood ramen komt en door het werk van de kunstenaar Christian Boltanski.

Maar inspiratie kan ook van iets heel anders komen. Ik heb een keer geprobeerd te stoppen met roken en daar kreeg ik pillen voor. Van die pillen kreeg ik allemaal bizarre dromen. Ik werd er sowieso een beetje raar van. Over die dromen heb ik een verhaal geschreven met getekende woorden erin. Die tekeningen heb ik weer groot tentoongesteld met daarbij een boekje met korte verhalen.”

Je lijkt ook steeds een soort tegenstelling op te zoeken?
“Eigenlijk ben ik altijd op zoek naar een bepaalde sfeer, een emotie. Wat ik maak heeft altijd iets te maken met mijn eigen leven. Mijn werk is vrij persoonlijk. Mijn leven is redelijk turbulent en dat verwerk ik in mijn werk. De emotie die ik zelf zoek, blijkt dan vaak ook te zijn wat mensen raakt, zonder dat ik nou precies weet hoe dat werkt.

Het klopt denk ik wel dat ik tegenstellingen interessant vindt, ook voor mezelf. Normaal- gek, man-vrouw, leven-dood, goed-kwaad. Hoe verhoudt zich dat tot elkaar, waar zit de spanning? Ik ben ook een onrustig persoon, en die onrust is ook een motor voor mij om dingen te maken. Ik neem niet snel iets voor lief en ik houd van gekke en bijzondere mensen. Gewoon wordt al snel te saai.”

Wat heb je trouwens met haar, ik zie veel haar in je kunst?
“Als je haar toevoegt, aan dieren bijvoorbeeld, maak je ze meteen menselijker. Ik heb de behoefte om ze menselijker te maken, denk ik. Ze wijst naar de stokstaartjes met menselijk haar. Haar maakt dingen ook meteen vrouwelijk, daar kan ik dan ook weer mee spelen.”

Maak je ook werk in opdracht?
“Sinds een tijdje maak ik ook illustraties ja, in samenwerking met Angelique Hoorn. Zij heeft haar Agency ook in de Nieuwmarktbuurt en zij bemiddelt voor onder andere illustratoren en fotografen. Ik heb nu meerdere artikelen in opdracht geïllustreerd voor de Viva. Het artikel krijg ik opgestuurd en ik haal eruit wat mij aanspreekt en dan begin ik met tekenen. Dus ook dat is redelijk vrij werk. Eigenlijk zijn er weinig restricties, behalve dat de tekening natuurlijk wel het artikel moet versterken.”

Een plek in de buurt
Zijn er mensen in de buurt die eventueel een werkplek en of verkoopplek kennen voor Denise?
"Zelfs een plek die alleen op bepaalde dagen in de week beschikbaar is, zou al ontzettend fijn zijn? Het is heel moeilijk om iets te vinden, dus alle suggesties zijn welkom. Een plek waar je verrast wordt door kunst. Ik zou het zo leuk vinden om de buurt nog leuker te maken, met nog meer kunst in plaats van nog meer ijswinkels.”
Ook van die ijswinkels vindt ze iets. En natuurlijk heeft ze er meteen een beeld van gemaakt. Een zwarte rat met een charmant wit schortje, zit verlekkerd bovenop een reuze pot Nutella.

Als ik de duivel was, zou ik Denise Rosenboom volgen. Of je er minder eenzaam van wordt, weet ik niet, maar je hoeft je in ieder geval geen moment te vervelen.
Nieuwsgierig geworden naar het werk van Denise Rosenboom?
Email adres: deniserosenboom@gmail.com

Met veel geluk en een beetje wijsheid


Interview met Professor Hans Ulrich (Ulli) Jessurun d’Oliveira

Er wonen veel interessante mensen in de Nieuwmarktbuurt, op allerlei gebied: kunstenaars, wetenschappers, schrijvers, ondernemers, modeontwerpers en nog veel meer. In de OpNieuw willen we af en toe zo’n bijzondere buurtgenoot aan het woord laten. Professor Hans Ulrich Jessurun d'Oliveira past zeker in deze categorie; hij heeft er een werkend leven op zitten waar je u tegen zegt, is meerdere keren geëerd voor zijn werk, heeft een interessante familiegeschiedenis en heeft, op zijn 82e, voorlopig nog geen plannen om te stoppen met werken.

Je bent in je werkzame leven altijd professor geweest toch?
“Ja, ik heb rechten gestudeerd aan de Universiteit van Amsterdam en ben in 1971 begonnen als professor in de rechtsfilosofie in Groningen. In 1974 ben ik teruggegaan naar Amsterdam en professor internationaal privaatrecht en rechtsvergelijking geworden aan de Universiteit van Amsterdam. Mijn promotor was gestorven en die heb ik opgevolgd. Van 1987 tot 1995 was ik hoogleraar aan het Europees Universitair Instituut in Florence en van 1995 tot 1998 was ik professor in het migratierecht aan de Universiteit van Amsterdam. In 1998 ben ik met pensioen gegaan.”

Ondanks dat, werk je nog steeds toch?
“Ja, nog volop. Ik ben adviseur van advocatenpraktijk Prakken d’Oliveira. Die heb ik in de jaren tachtig samen met mijn ex-vrouw Ties Prakken en anderen opgericht. Sinds twee jaar heet de praktijk Prakken d’Oliveira. Het is door wonderbaarlijke vermeerdering een groot kantoor geworden en net verhuisd naar een plek in het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT). Ties Prakken was een bekende naam in de krakerstijd; ze werd wel ‘de moeder van de krakers’ genoemd. Veel krakers uit die tijd hadden haar telefoonnummer op hun hand geschreven en als ze opgepakt werden bij ontruimingen, belden ze als eerste naar Ties. Wij werken nu vooral nog als adviseur.
Eigenlijk deed ik de praktijk er altijd al bij, naast mijn werk als hoogleraar. Daarnaast ben ik literatuurcriticus. Zo heb ik vorig jaar (2015) een boek uitgebracht met essays over de gedichten van Lucebert, één van mijn favoriete dichters[1]. En ik schrijf nog regelmatig wetenschappelijke stukken voor onder meer het Nederlands Juristen Blad, waar mijn huidige echtgenote, Else Lohman, de secretaris van is.“

Waar gaan die stukken bijvoorbeeld over?
“Ik heb pas een stuk geschreven over nationaliteitsrecht. Er zijn veel Nederlanders in het buitenland die, zonder dat ze zich daarvan bewust zijn, na tien jaar hun Nederlandse nationaliteit zo maar verliezen. Daar krijgen ze geen informatie over en als ze hun Nederlandse nationaliteit eenmaal kwijt zijn, is dat bijna niet meer terug te draaien. Als ze dat zouden willen, dan moeten ze weer naturaliseren. Dus ik heb een stuk geschreven waarin ik betoog dat de bepaling waarin dat vastgelegd is, zou moeten veranderen wegens strijd met internationaal en Europees recht.”

Je hebt, naast je werk als professor en je werk als advocaat, ook veel voor literaire bladen geschreven, kun je daar iets over vertellen?
“Ik heb geschreven voor Propria Cures, Tirade en Merlyn. Dat laatste tijdschrift vind ik eigenlijk het belangrijkste. Dat blad heb ik samen met letterkundigen Kees Fens en J.J. Oversteegen opgericht en het heeft bestaan van 1962 tot 1966.“
Hij haalt de vier jaargangen in gebonden boekvorm uit zijn boekenkast die bijna de hele lengte van de kamer beslaat.

Waarom vond je Merlyn het belangrijkste blad?
“Het blad gaf een klap in de literatuurkritiek. Wij kozen voor een hele andere kritische benadering. Vóór Merlyn ging het veel over allerlei dingen om de literaire tekst heen. Veel context en heel veel over de schrijver en wat hij bedoeld zou hebben. Wij zijn begonnen met literaire kritiek te leveren over de tekst zelf, over de structuur van de tekst. In het buitenland noemen ze dat close reading. Je bekijkt een tekst  als autonoom taalbestand en probeert aan de hand van structuur, woordvolgorde en dat soort dingen iets te zeggen over de betekenis van de tekst. Na Merlyn is dat heel lang zo’n beetje de standaard gebleven voor tekstkritiek. We zijn nu weer terug bij af.”

Op de koffietafel voor hem ligt de pas verschenen biografie over Geert van Oorschot van Arjen Fortuin[2]. “Naar aanleiding van de oprichting van Merlyn, heb ik ook ruzie gekregen met Geert van Oorschot”, zegt hij “ daar schrijft Fortuin ook over in dit boek” (p. 375, red.).

In een artikel in De Groene Amsterdammer van 1 juli 2009, zegt hij er zelf het volgende over: “De voorgeschiedenis van Merlyn was deze. In de tijd dat ik redacteur van Tirade was (1959-1961), was ik steeds meer autonomistische opstellen gaan schrijven en had ik geprobeerd de andere redacteuren daar warm voor te laten lopen. Dat lukte uiteindelijk niet, en eind 1961 barstte de bom.( ……) Ik nam ontslag bij Tirade en zoals gebruikelijk kreeg ik nog wat trappen na. Geert van Oorschot, de redacteur-uitgever van Tirade, speelde daarbij een dubbelrol. Enerzijds wilde hij wel verder met mij optrekken en koos hij publiekelijk mijn partij, anderzijds vond hij de sprong in het duister toch te riskant en koos hij uiteindelijk de kant van de andere redacteuren(………)Intussen waren er al sondages verricht naar nieuwe redacteuren van Tirade. Ik woonde toen nog ongemakkelijk op zolder bij Geert, die inmiddels de huur en de vriendschap had opgezegd.”

Met die vriendschap is het nooit meer goed gekomen. Terugkomend bij de literatuurkritiek, zegt hij: ”Nu is de schrijver weer belangrijker geworden. Er is weer meer aandacht voor de persoon en minder voor de tekst.”

Is dat luiheid of gewoon een andere opvatting over literatuurkritiek?
“De twee richtingen zijn altijd ‘vorm’ of ‘vent’ geweest, zoals ze dat noemen. Er is nu weer een persoonlijkheidscultus ontstaan met meer aandacht voor de persoon dan voor de tekst. Maar ik ben de andere stroming toegedaan. Ik denk dat de schrijver in zijn werk zit en dat je hem daar moet zoeken. Het heeft er ook mee te maken dat beschouwingen in de krant steeds korter worden; er worden ook te veel boeken uitgegeven om die allemaal echt goed te recenseren, dan is het makkelijker om te schrijven over de dingen om de tekst heen. Er is sowieso weinig ruimte voor serieuze literatuurkritiek. Er zijn wel een paar goede sites op internet voor literatuurkritiek: de Reactor (http://www.dereactor.org) en Literair Nederland (http://www.literairnederland.nl) bijvoorbeeld, die bieden meer ruimte, maar het is allemaal liefdewerk oud papier. Hoewel ik een paar maanden geleden natuurlijk wel een boek met essays over Lucebert heb uitgebracht, dus serieuze kritiek is nog wel mogelijk in boekvorm.”

Kan je iets vertellen over dat boek?
“Lucebert is één van mijn favoriete dichters. Zijn gedichten fascineren me al heel lang. Zijn taal is rijk en exuberant. Het lijkt bij eerste lezing een overvloed waar je niks aan vast kunt knopen. Maar als je je erin verdiept en er meer tijd aan besteedt, ontdek je allerlei vervlechtingen tussen die woorden.”
Als ik vraag waar de interesse voor een dichter als Lucebert begint, antwoordt hij: “Ergens in je gonst er iets, iets dat je wilt onderzoeken. Het kan ook een negatieve emotie zijn, iets dat je ergert. Op zoek naar de waarheid wil je macht uitoefenen. Als je recensies schrijft wil je toch invloed uitoefenen, wil je mensen overtuigen. Een uitgebreide kritiek schrijven doe je ook om anderen mee te nemen in je manier van lezen.”
Ik vraag of hij zelf ook gedichten geschreven heeft. “Ja”, zegt hij “maar dat was niet goed genoeg, dat wist ik al snel. En de aandrift is ook minder geworden. Ik ben toch meer de wetenschapskant op gegaan. Ik ben wel nog altijd pathologisch talig.”

Heb je altijd in de Nieuwmarktbuurt gewoond?
“Nee, ik woon hier sinds 1995. Ik kwam uit de Sint Jacobsstraat. Een straatje tussen de Nieuwezijds Voorburgwal en de Nieuwendijk. Om de hoek bij Wijers, dat was een kolossaal kraakpand aan de Martelaarsgracht, daar had een handel in textiel in gezeten. Toen ik daar in de buurt woonde zaten er krakers en kunstenaars in. Tot het grootkapitaal toesloeg en er een hotel in moest komen. Wijers zou ’s ochtends ontruimd worden en een aantal advocaten, waaronder ik, hadden besloten om de eerste rij te vormen bij het naar buiten gaan om de gemoederen rustig te houden. Die krakers, allemaal jonge mensen, wilden natuurlijk wel graag manifesteren dat ze het niet met de ontruiming eens waren. Aan de andere kant had je de ME, allemaal jonge mannen uit de provincie en die wilden ook wel graag matten’. Wij hadden de opzet, door de eerste rij te vormen, het bloedvergieten tegen gaan en dat is wel gelukt.”

Wanneer kwam je dan in de Nieuwmarktbuurt wonen?
“In 1995 kwam ik uit Florence terug naar Amsterdam en was ik op zoek naar een huis. Ik wilde graag wat water voor de deur en ik wilde graag in de binnenstad wonen. Dit huis was om de hoek bij de UVA, waar ik toen werkte. Mijn toenmalige vriendin werkte als raadslid, dus ook voor haar was het om de hoek van haar werk.”

Hoe ervaar jij het wonen in de Nieuwmarktbuurt?
“Ik woon hier nu twintig jaar. Het is een interessante buurt. Eén van de oudste buurten van Amsterdam. Er is hier in de buurt altijd veel textielnijverheid geweest. Vandaar de naam Groenburgwal, bijvoorbeeld, vanwege het groen van de verf in het water. De Staalstraat is vernoemd naar de stalen van de lakens die te drogen hingen. Hier keurden de staalmeesters; even verderop is letterlijk de Ververstraat. De naam Raamgracht heeft niks met ruiten te maken, het woord raam verwijst hier naar de houten rekken waar het textiel op gespannen werd. Wat ik ook boeiend vond, was iets dat ik las in het laatste nummer van Amstelodamum over +/- 1853. Daar stond een artikel in over wie er allemaal stemrecht hadden voor de gemeente en het rijk in deze buurt. Je had toen census stemrecht, alleen hogere inkomens mochten stemmen, dus dat zegt iets over de welstand van de bewoners. Op dit stukje Groenburgwal had maar éen iemand stemrecht en op de chique Kloveniersburgwal bijna iedereen. Terwijl hier nu de gentrificatie heeft toegeslagen en hier een hoge hooglerarendichtheid is ontstaan.
Ik moet trouwens wel zeggen dat ook de toeristendruk hier enorm is toegenomen. Onafgebroken mensenstromen en bootjes die met veel lawaai door de gracht varen. Je kunt bijna niet meer door deze buurt lopen zonder aangeklampt of aangereden te worden door toeristen. We worden langzamerhand wel een soort Venetië, Marken, Volendam. Wij gaan over een paar jaar wel weg uit de buurt.“

Lagen er ook Joodse familiewortels in deze buurt?
“Nee, mijn familie komt niet uit deze buurt. Ik kom uit de Kromme Mijdrechtstraat in de Rivierenbuurt. Daar ben ik geboren in 1933 en opgegroeid, met alle razzia’s van dien tijdens de oorlog. Jaap Cohen heeft in opdracht van mij en mijn nicht Suzanne Rodrigues Pereira een boek geschreven over onze grootvader: De onontkoombare afkomst van Eli d’Oliveira[3]. Dat boek is tot stand gekomen met Maror-gelden (Maror is het bittere kruid (mierikswortel) dat wordt gegeten tijdens de Pesachmaaltijd). Die gelden waren een soort Wiedergutmachung van de Nederlandse overheid. Wij hebben besloten dat we dat geld graag wilden besteden aan een literair monument als eerbetoon aan het leven en de werken van onze grootvader, de Portugees-Joodse schrijver, stenograaf en psycholoog Eli d'Oliveira. Het is uiteindelijk, ook met financiële steun van de Universiteit van Amsterdam, ontaard in een promotie waar Jaap Cohen cum laude op gepromoveerd is. Ik heb nog geopponeerd bij zijn promotie vanuit de zaal. De eerste d’Oliveira die we hebben kunnen terugvinden in de zoektocht naar familie, kwam uit het getto van Venetië. Het was geen hele beroemde of hele arme joodse familie. Het ging een beetje op en neer door de generaties, zeg maar. Mijn vermoorde grootvader was een knap jongetje. Ik ben ook weer een knap jongetje.”

Hoe heeft jullie gezin de oorlog overleefd in de Rivierenbuurt in Amsterdam?
“Met veel geluk en een beetje wijsheid. In 1941 moesten alle Joden zich melden en opgeven hoeveel Joodse ouders en grootouders ze hadden. Mijn vader had twee Joodse ouders en vier Joodse grootouders. Mijn moeder had een Joodse vader. Dus ik was driekwart Joods en dat was slecht nieuws. Mijn moeder heeft geprobeerd om mijn Duitse grootmoeder te laten verklaren dat mijn moeder een bastaardkind was uit een avontuurtje en dus geen kind van die Joodse vader. Daarmee zou ik dan nog maar half Joods zijn. Maar mijn grootmoeder wilde dat mijn allang overleden grootvader niet aandoen, dus die optie was afgesloten. Mijn grootmoeder zat in de politiek en het verhaal in de familie ging later dat zij de akten van de burgerlijke stand van mijn grootvader weggemaakt zou hebben om zijn bestaan te verdonkeremanen en op die manier toch haar dochter te helpen. Ik heb later de archieven in Halle/Saale doorgezocht en daar was hij inderdaad niet te vinden en hij stond ook niet in de telefoonboeken, dus dat verhaal leek plausibel. Maar toen ik verder ging zoeken, bleek hij in een andere stad wel gewoon in de boeken te staan. Niet in de aktes van de burgerlijke stand, maar die zijn in de oorlog ‘ausgebombt’ en dat was dus niet omdat mijn grootmoeder die had weggemaakt. Dat verhaal dat in de familie de ronde deed, was dus niet waar. Uiteindelijk hebben we de oorlog overleefd, omdat mijn moeder waakzaam was. Zij had tot 1932 in Duitsland gewoond en was politiek oplettender dan mijn vader. Zij heeft haar Joodse vader niet opgegeven, ze is na de oproep gewoon niet gegaan. Zo verstandig en dapper waren er maar weinig. De waakzaamheid van mijn moeder heeft uiteindelijk ons gezin gered.”



[1] H.U. Jessurun d´Oliveira, Luceberts zoekend oog, Uitgever: Prometheus, 2015,
ISBN: 9789044629934
[2]Arjen Fortuin, Geert van Oorschot, uitgever, Van Oorschot, 2015, ISBN 9789028261150.
[3] De onontkoombare afkomst van Eli d’Oliveira, Een Portugees-Joodse familiegeschiedenis. Uitgever: Querido, 2015 ISBN: 9789021456775

maandag 11 januari 2016

Hij is aangekomen


Delen van lichamen
drijven in mijn droom
terwijl mensen verzinken
in diep donker blauw

Een man spreekt
over een vrouw, bezeten
die giftanden kreeg,
haar reisgenoten beet

De duivelin!
Hij gooide haar overboord.
Zijn psychose nam hij
mee naar het paradijs

zaterdag 2 januari 2016

Nieuwe uithangborden in de Koningstraat

Op een zonnige dag in september, liep ik de Koningsstraat in en zag ik de zon schijnen door de uitgesneden letters van een matgouden uithangbord, het wierp een prachtige schaduw op de muur. Ik was op zoek naar Pepa Canel, de initiatiefneemster van deze uithangborden.


Twaalf winkels in de Koningsstraat en één op de Kromboomsloot hebben zo’n uithangbord, hoor ik als ik, begin november, Pepa interview over hoe ze er gekomen zijn. De borden hebben allemaal dezelfde kleur en vorm met in de vorm uitgesneden de logo’s van de winkels en bedrijven die meedoen.

Pepa zit sinds 1989 in de Koningsstraat. De ruimte op de Koningstraat 15, waar nu haar winkel Taller Trece (atelier 13) zit, kon ze huren voor een speciale prijs. Dat kwam omdat er destijds weinig animo was om een winkel te beginnen in de Koningsstraat. Ze wilde eigenlijk nummer 13 huren (vandaar de naam), maar het werd nummer 15. Die ruimte huurde ze samen met haar partner, een fotograaf.

Van huis uit is ze kostuum ontwerpster. In Nederland is ze begonnen als freelancer. De laatste vijf jaar is het werk in de theaterwereld afgenomen, door de crisis, omdat in het Oostblok goede dingen gemaakt worden voor weinig geld, omdat mensen meer online kopen en zo zijn er nog wel wat redenen te verzinnen. Langzaam werd Taller Trece meer atelier en winkel en breidde Pepa haar repertoire uit. Ze geeft naailes, les in het maken van patronen en kleding, ze maakt kleding op maat en nieuwe kleding op basis van vintage, ook wel upcycling genoemd.

De Koningsstraat heeft al veertien jaar een eigen ondernemersvereniging, waarvan Pepa de afgelopen vijf jaar voorzitter was. In die hoedanigheid dacht ze na over hoe de Koningsstraat bekender kon worden, terwijl de ambachtelijke sfeer die het heeft behouden kon blijven. “We hebben als vereniging wel eens nagedacht over samengaan met de Nieuwmarkt, maar dan sneeuw je zo onder bij de horeca” zegt ze. “Wij wilden graag de ambachtelijkheid en eenheid van de Koningsstraat benadrukken.”

Hoe kwam je op het idee voor de uithangborden?
“Zoals ik al zei dacht ik, samen met de andere ondernemers, na over hoe we de straat bekender konden maken. Er zitten op dit kleine stukje straat wel 14 bedrijven. Ik hoorde dat er een subsidie beschikbaar was voor creatieve ideeën, het Cultuurbudget 2013. Toen heb ik een plan geschreven voor het maken van uithangborden om de creatieve bedrijven in de Koningsstraat onder de aandacht te brengen. De subsidie hebben we ook gekregen. Oorspronkelijk was mijn idee om de borden te laten maken in de vorm die ze nu hebben, maar met daarin een uitsnede van een ambachtelijk element dat aangaf wat er in die onderneming te krijgen was. Een schaar voor mijn bedrijf bijvoorbeeld, een pizza voor de Italiaanse winkel, een camera voor de fotografe aan de overkant. Dat is iets dat je vroeger ook wel zag bij winkels en het sluit mooi aan bij de ambachtelijkheid die we hier hebben en die we ook willen uitstralen.”

Maar het is iets anders geworden?
“Ja. Als je een plan hebt en je hebt geld gekregen, dan ben je er nog niet. Het heeft uiteindelijk twee jaar geduurd voordat de borden er definitief waren. Je moet je idee uitleggen, verkopen aan je collega ondernemers. En sommige ondernemers hadden al een bord. Die wilden hun bestaande logo’s niet opgeven, omdat ze daar al bekendheid mee hadden gekregen. Dus toen zijn we met elkaar verder gaan praten. Dat duurt dan even en daar is het huidige ontwerp uitgekomen.”

Maar dat heeft vast geen twee jaar geduurd?
“Nee, niet alleen dat. Maar daar begon het wel mee. Omdat de borden, ondanks hun uniforme formaat, allemaal een ander logo kregen, hadden we een vormgever nodig en een metaalbewerker om het uitsnijden te begeleiden. Maar wat het vooral lastig maakt en waar je een lange adem voor moet hebben, zijn de regels van de gemeente voor het aanvragen van een vergunning voor het plaatsen van uithangborden. Die regels zijn superingewikkeld. Je hebt bijvoorbeeld al een architect nodig om de bouwtekeningen te maken die je bij de vergunningsaanvraag moet indienen. En omdat wij een subsidie hebben aangevraagd voor de borden, wordt ook extra gecontroleerd of we aan de vergunningseisen voldoen bij het plaatsen van de borden.”

Dat klinkt inderdaad ingewikkeld, je moet wel volhouden dus?
“Jazeker. We wilden bijvoorbeeld dat er een mooie optische lijn te zien zou zijn, maar dat betekent dat alle borden anders gemonteerd moesten worden, omdat alle panden anders zijn en een andere afstand hebben ten opzichte van de straat. Sommige borden hebben een stang aan de zijkant, sommigen een stang aan de bovenkant en de stangen zijn helemaal op maat gemaakt. Toen we eindelijk de vergunning hadden gekregen, had degene die dat voor ons zou ophangen, geen tijd meer. Toen moesten we weer op zoek naar iemand anders.“

Je moet bijna projectmanager zijn om zoiets voor elkaar te krijgen, lijkt het, terwijl de overheid graag wil dat ondernemers en bewoners zelf initiatief nemen
“Ja, dat klopt. Normaal gesproken doet de winkelstraatmanager dit soort dingen en die wordt dan betaald door de gemeente voor zijn tijd. Maar ik heb alles zelf gedaan, naast mijn bedrijf, en het lijkt niet mogelijk om wat extra geld te krijgen voor het dekken van een paar uren voor mij. Dat heeft me wel verbaasd. Net als het feit dat, ik let er nu natuurlijk extra op, zeker tachtig procent van de borden in de binnenstad niet aan de regels voldoet. Dat is wel een beetje zuur, dat het je zo moeilijk gemaakt wordt als je het netjes volgens de regels wilt doen, terwijl zoveel ondernemers in de binnenstad zich nergens wat van aantrekken en gewoon hun gang gaan.“

Ik vind het wel erg mooi geworden, ben jij tevreden met het eindresultaat?
“Ja, en ik denk de andere ondernemers ook. De mensen die al een bord hadden, moest ik wel overhalen, maar ook zij zijn volgens mij nu tevreden met het resultaat. Ze hebben ook een feestje georganiseerd voor me toen het klaar was. De bedrijven die nog geen bord hadden, hebben nu gratis een mooi uithangbord. En het geeft eenheid aan de straat en vestigt de aandacht erop dat hier meerdere bedrijven zijn, dat de Koningsstraat ook een winkelstraat is.”
Pepa gaat op zoek naar foto’s en laat ook een foto zien van het woord Koningstraat in matgouden letters over de breedte van de straat, aan het begin van de straat aan de Nieuwmarktkant. Dat voorstel werd niet goedgekeurd door de gemeente. Ik had het wel een kroon op het werk en op de straat gevonden. 

“Ja, ik vond het ook een mooi idee”, zegt Pepa, “maar je kan niet in alles je zin krijgen. Ik wil trouwens ook de mensen nog even noemen die meegewerkt hebben aan het realiseren van de borden, de grafisch ontwerper Jan Roorda en de metaalverwerker Jan van Rouendal, die het uitsnijden van de borden begeleid heeft en het ophangsysteem heeft gemaakt. Zonder hen was het niet zo mooi geworden.”

vrijdag 1 januari 2016


Wie de aarde had
kon altijd iets maken

Op de flank van de berg
speelden we het huis
dat we niet hadden

Een rotsblok als tafel
een bed van stro en gras
omringd door tijm en
paarse lavendelbloemen

tot de koude rivier in het dal,
gesmolten sneeuw, ons bad
daarna opdrogen in de zon
oplichtend wit op de bergketen

We waren nergens bang voor

Tot het donker
ook de muren van dit huis brak











Foto: screenshot van internet

Framing

Ik zie door de frames
de feiten niet meer

Achter elk venster dat ik open
een nieuw gesloten raam

Claustrofobie verkleint
mijn uitzicht en inzicht

De grote verhalen
verbergen te veel

de waarheid
is eenvoudig

Ik geloof niet

dat een dood jongetje
de wanhoop verbeeldt

Ik geloof

dat een dood kind
dat is

Bijna niet te verdragen
zo groot


Niemand's land

“I’m here where I want to be, seven thousand miles from infinity, no one knows where I am but me”.*

Ik zing liedjes. Zachtjes, in mezelf. Niemand hoort ze, maar hun ritme helpt me om het lopen vol te houden tijdens de lange afstanden. Ik loop op de melodie van mijn verzonnen liedjes. Je ziet niet aan mij dat ik zing. Je ziet niets aan mij. Mijn kleren zijn donker. Mijn hoofddoek is zwart en eroverheen draag ik ook nog de capuchon van mijn zwarte sweatshirt, mijn broek is wijd, mijn schoenen zwart. Ik kijk zoveel mogelijk naar beneden. Geen oogcontact maken. In de pas lopen. Maar in mijn hoofd loop ik op de muziek.  

Als het kan, loop ik achter een familie met kinderen aan. Dan lijkt het alsof ik erbij hoor. ‘Een meisje alleen, dat is gevaarlijk’, zeggen ze in mijn vaderland. Dat heb ik in mijn oren geknoopt. Altijd naar beneden kijken, tegen niemand spreken, niemand tegenspreken. Geen handen geven. Mijn blik op de aarde, mijn liedjes bij de oneindigheid.
“Ik wil naar Zweden, “ hoor ik naast me. 
“Nee, Duitsland is beter,” zegt een ander. 
“Mijn neef zegt Holland,” zegt weer een ander.
Ik praat met niemand, maar als ze mij zouden vragen waar ik naartoe wil. 

‘Maak thee’, ‘ruim het eten op’, ‘oefen maar vast voor later’, ‘we zoeken een goede man voor je’.‘Doe wat ik zeg’, ‘waarom, omdat ik het zeg’, ‘niet zo brutaal doen’, ‘geen boeken lezen, ‘dat hebben meisjes niet nodig’. 
De stem van de vader. De stem van de broer. De stem van de Neef. Ik begin weer te zingen. Als ik zing, hoor ik de stemmen niet. Als mijn voeten zeer doen, richt ik mijn hoofd even op en kijk ik om me heen om mezelf af te leiden van de pijn. De vrouw die voor me loopt, draagt een roze hoofddoek, die zo groot is, dat ze hem ook als draagdoek voor haar zoontje kan gebruiken. Het jongetje slaapt. Slapen is ook een soort oneindigheid. Het regent zachtjes. De weg is hobbelig. Ik weet niet waar we zijn, maar zolang ik de menigte volg en in de menigte onzichtbaar blijf, moet het goed gaan. Ik vraag me af waar zij naartoe gaat.

Waar ik naartoe ga, weet ik al. Als we bij de grens komen, en iedereen de grens overgaat om het ene land uit te gaan, en nog een grens over om het andere land in te gaan, dan blijf ik achter. In Niemand’s land. Een strookje grond tussen twee landen, mogelijk gemaakt door twee grenzen. Een stukje land waar niemand de baas is. Daar ga ik een houten huisje bouwen. Een waterput slaan. Een boom planten, met appels erin, voor als ik honger heb en een schommel eraan voor als het zingt in mijn hoofd. Daar zal ik zijn waar ik zijn wil. Zevenduizend mijl van de oneindigheid. En niemand die weet waar ik ben, behalve ik.

*Secret, van Angel food for thought, door Meryn Cadell