vrijdag 1 januari 2016

Niemand's land

“I’m here where I want to be, seven thousand miles from infinity, no one knows where I am but me”.*

Ik zing liedjes. Zachtjes, in mezelf. Niemand hoort ze, maar hun ritme helpt me om het lopen vol te houden tijdens de lange afstanden. Ik loop op de melodie van mijn verzonnen liedjes. Je ziet niet aan mij dat ik zing. Je ziet niets aan mij. Mijn kleren zijn donker. Mijn hoofddoek is zwart en eroverheen draag ik ook nog de capuchon van mijn zwarte sweatshirt, mijn broek is wijd, mijn schoenen zwart. Ik kijk zoveel mogelijk naar beneden. Geen oogcontact maken. In de pas lopen. Maar in mijn hoofd loop ik op de muziek.  

Als het kan, loop ik achter een familie met kinderen aan. Dan lijkt het alsof ik erbij hoor. ‘Een meisje alleen, dat is gevaarlijk’, zeggen ze in mijn vaderland. Dat heb ik in mijn oren geknoopt. Altijd naar beneden kijken, tegen niemand spreken, niemand tegenspreken. Geen handen geven. Mijn blik op de aarde, mijn liedjes bij de oneindigheid.
“Ik wil naar Zweden, “ hoor ik naast me. 
“Nee, Duitsland is beter,” zegt een ander. 
“Mijn neef zegt Holland,” zegt weer een ander.
Ik praat met niemand, maar als ze mij zouden vragen waar ik naartoe wil. 

‘Maak thee’, ‘ruim het eten op’, ‘oefen maar vast voor later’, ‘we zoeken een goede man voor je’.‘Doe wat ik zeg’, ‘waarom, omdat ik het zeg’, ‘niet zo brutaal doen’, ‘geen boeken lezen, ‘dat hebben meisjes niet nodig’. 
De stem van de vader. De stem van de broer. De stem van de Neef. Ik begin weer te zingen. Als ik zing, hoor ik de stemmen niet. Als mijn voeten zeer doen, richt ik mijn hoofd even op en kijk ik om me heen om mezelf af te leiden van de pijn. De vrouw die voor me loopt, draagt een roze hoofddoek, die zo groot is, dat ze hem ook als draagdoek voor haar zoontje kan gebruiken. Het jongetje slaapt. Slapen is ook een soort oneindigheid. Het regent zachtjes. De weg is hobbelig. Ik weet niet waar we zijn, maar zolang ik de menigte volg en in de menigte onzichtbaar blijf, moet het goed gaan. Ik vraag me af waar zij naartoe gaat.

Waar ik naartoe ga, weet ik al. Als we bij de grens komen, en iedereen de grens overgaat om het ene land uit te gaan, en nog een grens over om het andere land in te gaan, dan blijf ik achter. In Niemand’s land. Een strookje grond tussen twee landen, mogelijk gemaakt door twee grenzen. Een stukje land waar niemand de baas is. Daar ga ik een houten huisje bouwen. Een waterput slaan. Een boom planten, met appels erin, voor als ik honger heb en een schommel eraan voor als het zingt in mijn hoofd. Daar zal ik zijn waar ik zijn wil. Zevenduizend mijl van de oneindigheid. En niemand die weet waar ik ben, behalve ik.

*Secret, van Angel food for thought, door Meryn Cadell

Geen opmerkingen:

Een reactie posten